Bamba - brief zeven

OP ZEE, 110 MIJL OOSTELIJK VAN CUBA, 23 apr 1998
BAHIA NARANJO, CUBA, 25 - 28 apr 1998
HAVANA, CUBA, 2 - 7 mei 1998
Ft.LAUDERDALE, FLORIDA, 16 mei 1998

Hallo lui,
Hier een razendsnel vervolg op brief nummer zes. Ik ben ik nu weer in m´n ééntje op reis en met nog een uur of twintig voor de boeg, bijna bij m´n einddoel (verst verwijderd van Nederland) Cuba. Het is de afgelopen dagen sukkelen met de wind en op dit moment staat er windkracht nul en moeten ´boem-boem´ en de elektrische stuurautomaat het doen. Geeft mij mooi de gelegenheid om (broodnodig) mijn verhaal een vervolg te geven.
Na het afscheid van Joop en Joke op het vliegveld van Santo Domingo, kruip ik in de afgeragde Susuki jeep en ga er eens goed voor zitten. Het is meer als tweehonderd kilometer terug naar Samana en ik besluit, met een wegenkaart in de hand, een sluiproute te nemen om niet dwars door de stad te moeten rijden. De wegen rond de hoofdstad zijn redelijk, de wegwijzering meer als belabberd, maar het lukt me toch om Santo Domingo links te laten liggen en naar het noorden te rijden. Totdat ik twee uur later terecht kom in een provincie hoofdplaats waar ik een afslag richting Cotui zou moeten nemen. Het is hardstikke druk op straat en er is op deze zondag weer een verkiezingsoptocht in voorbereiding. Alles met wielen is versiert met spandoeken en vlaggen en volgepakt met joelende mensen in de kleuren van hun favoriete partij. Ik stap uit en vraag in m´n beste Spaans aan de eerste de beste de weg. Hij bekijkt de Susuki wat meewarig en stuurt me min of meer terug waar ik vandaan kwam. Met de kaart in m´n handen, snap ik er geen zak meer van, maar besluit toch maar terug te gaan en daar verder te vragen. De voortgang word ondertussen bemoeilijkt door alle optochten. In ieder gehucht is wel wat aan de hand en staat het verkeer weer vast en hossen dronken mensen op straat. Ik bekijk één en ander met een glimlach op het gezicht. Op de eerste de beste grote kruising vraag ik weer de weg aan een soort politie agent en word ook hier niet veel wijzer van. Hij stuurt me een onverharde weg op, waar het stofhappen word. Ik ga er dan nog vanuit dat het onverharde gedeelte een tijdelijk stukje is, maar kilometer na kilometer word de weg alleen maar slechter. Ik zie zo goed als geen auto´s meer en de dorpjes die ik passeer bestaan uit plaatstalen hutjes met verwonderd kijkende mensen. Nogmaals vraag ik de weg en word dus wéér de andere kant (terug dus) op gestuurt. Ik begin het goed zat te worden en besluit terug te rijden naar de geasfalteerde weg om deze keer een heel stuk terug richting Santo Domingo te rijden en daar een andere weg richting het noorden te zoeken. Een uurtje later kom ik terecht in een min of meer grote plaats en ga weer op pad om iemand te vinden die me de weg kan wijzen. Ik kom terecht op een soort busstation en vraag met de kaart in m´n handen de weg aan een chauffeur. Hij maakt me met handen en voeten duidelijk dat er eigenlijk maar een paar verharde wegen zijn richting het noorden en dat de rest ´holderdebolder´ wegen zijn. Ondertussen is het tegen zessen en over een uur word het donker. Ik krijg de keus een uur of twee terug te rijden naar Santo Domingo, of hier de onverharde weg op richting Cotui. Ik vraag de chauffeur hoe lang het rijden is over de onverharde weg naar Cotui en hij antwoord schouderophalend ´een paar uur´. Ik kies voor de onverharde weg. Ondertussen is het in Nederland een uur of elf s´avonds en moet ik Nell bellen, maar nergens een telefoon te bekennen, waarmee ik een internationaal gesprek kan voeren. Ik vloek, maar kan er verder ook niets aan veranderen. De onverharde weg is zo nu en dan redelijk te berijden, met een gangetje van een kilometer of veertig, afgewisseld met hele stukken waar ik niet harder als twintig durf. Hier is dus het echte Dominicaanse leven. Ik passeer dorpje na dorpje van plaatstalen en houten hutjes, zonder stroom, maar wel met mooie en lachende mensen voor de deuren. Natuurlijk staat er hier geen bewegwijzering en moet ik bij iedere splitsing of kruising de auto uit om de weg te vragen. Toch rij ik diverse keren verkeerd, omdat ik, zoals ik later bedenk, de aanwijzingen verkeerd begrijp. Het Spaanse woord voor rechts is ´derecha´ en rechtdoor is ´directa´. Ik ga dus diverse keren rechtsaf, terwijl ik rechtdoor had gemoeten. Kost iedere keer al gauw weer een half uur tot ik weer eens de weg vraag en dan weer terug word gestuurt. Op een bepaald moment zie ik een man in m´n koplampen verschijnen en vraag hem hoever het nog naar Cotui is. Hij antwoord iets in de geest van een hele dag en ik hoop dat de beste man ´te voet´ bedoeld. Ik word van al dit gelul en het hobbelen bekaf, het word nu écht stikdonker en tot overmaat van ramp, begint het ook nog als een gek te regenen. In gedachten bedenk ik allemaal noodlottige scenario´s, van lekke banden tot een in elkaar gedraaide motor en van de weg raken. Al met al vraag ik zeker veertig keer de weg tot ik in een dorpje word gestopt door twee jonge in redelijke staat van dronkenschap verkerende gasten. Ze vragen waar ik naartoe ga en vragen of ze mee mogen rijden. Ik ben er blij mee, aangezien zij de weg wel zullen weten en we gaan met z´n drieën verder. De weg word ondertussen bergachtiger en diverse keren komt de jeep niet door de modder bergop en moeten we in vierwiel-drive diverse keren steken en klooien om over de bult te komen. Drie uur en een pakje Marlboro later stapt de eerste knul in ´the middle of nowhere´ uit, een half uur later gevolgt door de tweede. Hij legt me uit dat het nog een uurtje is naar Cotui en dat ik alsmaar rechtdoor moet. Tegen drie uur s´nachts bereik ik eindelijk Cotui en moet dan nog een kilometer of negentig naar Samana, waar ik met de bek en m´n haar vol stof tegen zonsopkomst arriveer. Nou had ik de avond ervoor afgesproken met Raphael om me naar de geankerde Bamba te brengen, maar die is op dit tijdstip natuurlijk in geen velden of wegen te zien. Ik besluit maar wat in de auto slapen en word drie uur later gebroken wakker. Het eerste dat ik doe is naar de telefoontoko om Nell op haar werk te bellen om haar gerust te stellen. Daarna ga ik met het lood in de schoenen de auto bij het verhuurbedrijf terugbrengen. Hij ziet er niet uit. Van onder tot boven onder de modder en van binnen bekleed met een dikke laag rood stof. Tot m´n verbazing word er niets van gezegd en rekenen ze gewoon het afgesproken bedrag. Dan loop ik naar de immigratie om mezelf uit te klaren en ontmoet Raphael op de steiger die me naar Bamba brengt. Gelijk maak ik de boot zeilklaar en vertrek dezelfde middag richting Cuba.
Het is iets meer als driehonderd mijl naar Baracoa en als het goed is staat er een kleine stroom mee naar het westen. Het worden uiteindelijk vier vervelende dagen op zee. Het is stralend zomerweer en er staat niet veel of helemaal geen wind. Aangezien ik niet voldoende diesel heb om alles te motoren, probeer ik zeilend de grootst mogelijke snelheid te halen. Twee dagen van niet meer als tachtig mijl en geen stroom te bekennen. Ik vis, maar vang niks en behalve twee zeeschepen op de horizon zie ik niemand. De laatste nacht steek ik het verkeersscheidingsstelsel oostelijk van Cuba over en krijg de eerste van vele Cubaanse vuurtorens in zicht.
24 April 1998, tien uur s´morgens plaatselijke tijd, het anker gaat overboord in de baai van Baracoa, Cuba. Ik ben er. Wat ik altijd als reisdoel heb geroepen is nu waargemaakt, de klus zit erop. Nu alleen nog (even ...) naar huis. Ik ben al met al niet in een hoera stemming en had me de aankomst in Cuba wel wat anders voorgesteld. Het is absoluut klote weer. De afgelopen dagen haast geen wind, zeilend met een slakkengang en sinds gisteren morgen motorend omdat de wind helemaal wegviel. Een koufront vanaf Florida bereikte me vannacht op zee en sinds die tijd stort het werkelijk uit de lucht met zo nu en dan rake donderklappen. Vanmorgen bij het eerste daglicht, de eerste ontmoeting met Cubanen. Een soort kanonneerbootje kwam met een rotgang op me af (net zoals de US coastguard, zouden ze dat van elkaar afkijken ?) en bleef een beetje om Bamba heen varen. Opeens werd ik in het Spaans opgeroepen en nadat we hadden vastgesteld dat hun gebrekkige Engels beter was als mijn gebrekkige Spaans, werden me de gebruikelijke vragen gesteld, wat kom je doen, waar ga je heen, waar kom je vandaan etc. Affijn, ze waren kennelijk accoord en ik mocht verder. Het uitzicht tussen de buien door is hier nogal troosteloos, waarschijnlijk versterkt door het weer. Veel vervallen gebouwen, veel half verrotte vissersbootjes en diverse half gezonken scheepswrakken. Het wachten is nu op de horde officials, die me (hopelijk) gaan inklaren. Volgens de pilot moet ik rekenen op een man of vijf, douane, een dokter, immigratie, vetenarische dienst en iemand die de veiligheidsvoorzieningen aan boord controleerd. Ik ben er denk ik klaar voor, alhoewel ik verder geen idee heb wat me te wachten staat en hoop dat ze ondanks de regen wel komen want ik wil Nell proberen te bellen.
Drie uur later, de regen is gestopt en ik zie inderdaad beweging op de wal. Vier in verschillende uniformen gestoken lui, waaronder één vrouw, stappen in een klein roeisloepje en ....... gaan eerst bij m´n buurman langs. Hij heeft niet de Q-vlag gehesen, dus doen ze alleen een plaatselijke controle. Na toegelaten te zijn in Cuba, word in elke haven nogmaals een controle uitgevoerd (toppunt van ambtenarij ??). Weer een uur later, ze zijn klaar met de buurman, komen langszij en ik schud allen de hand en nodig ze uit aan boord. De vrouw is van het Ministerie van het Interieur (soort binnenlandse zaken zeker) en heeft kennelijk de leiding. Het eerste wat ze zegt is ´Michel, esta visite esta mas corta´, wat zoveel betekend als ´dit word een erg kort bezoek´. Ik denk bij mezelf ´dat is je geraden ouwe heks´, ze is namelijk oerlelijk, en met haar nog geen één meter vijftig, een jaar of 55 en één voortand missend, lijkt ze net op Eucalypta (wie kent haar nog ?). Ik blijk te vroeg te hebben gejuicht, als ik van haar begrijp dat het sinds 1 januari dit jaar niet meer mogelijk is om in te klaren in Baracoa. Er is hier geen douane meer en ik kan hier dus geen visum krijgen. Zeer beteuterd kijk ik ze aan en Juanita (zo heet ze, haar ouders wilden liever een zoon (Juan), net als bij ons de Jannekes of Erika´s) zegt dat ik rustig in de haven mag blijven tot morgen, maar absoluut niet de boot af mag. Daar gaat m´n telefoongesprek met Nell ..... De eerste haven waar ik wel kan inklaren ligt een honderd mijl meer naar het westen. Ik overleg snel met mezelf en besluit nog diezelfde middag weer te vertrekken. We nemen afscheid, ik neem een borrel en rammel een zooitje nieuwe waypoints in m´n GPS. Het weer klaart wat op, maar het gaat wel harder waaien. Eigenlijk een beetje kwaad, scheur ik het anker uit de grond en laat Baracoa achter me. Het word een wild ritje, met veel eind en hoog aan de wind westwaards. Al met al schiet het niet erg op en duurt het tot de volgende middag vier uur dat ik Bahia Naranjo binnenvaar voor wederom een poging inklaren. Vanmorgen Piet gesproken, die op het moment op Tobago ligt. Lachend hoort ie mijn verhaal aan en bied aan om Nell te bellen om te melden dat toch alles goed met me gaat.


Het is nu drie uur na aankomst, alleen de dokter is tot nu toe geweest en heeft het schip ´ratvrij´ verklaard. Het wachten is nu, terwijl het langzaam donker word, op de rest van het gepeupel. Er staat een soort bewaker op de wal, om ervoor te zorgen dat ik niet de kant op ga, voordat de douane is geweest. Vandaag weer niet met Nell bellen dus, ik hoop dat Piet & Henny haar hebben weten te bereiken. Het is een gek gevoel, als je gewend bent om te gaan en staan waar je wilt, dat je met je boot aan een steiger ligt en er niet af mag. Maar goed ik heb geen zin om ruzie te maken, buiten dat het toch geen zak uitmaakt waarschijnlijk. Tien uur s´avonds, niemand meer gezien. Ik vraag de bewaker of er nog iemand komt, hij lacht en zegt ´mañana´ ..... ik ga naar bed.
Negen uur s´morgens, er is zat aktiviteit op de kade, allemaal bootjes die zich gereed maken om met de toeristen die hier een paar kilometer vandaan in grote hotels zitten, een rondje te gaan varen of te gaan duiken. Er zitten hier veel Italianen en één van de schepen is een grote Italiaanse catamaran. Met veel gevoel voor dramatiek, is de bemanning gestoken in prachtige uniformen met goudkleurige epauletten op de schouders. Maakt ongetwijfeld een hoop indruk hier, maar staat voor mijn gevoel echt als een vlag op een strontschuit. Dan arriveren de scheepsinspektie en de immigratie en krijg ik een visum, waarna ik in ieder geval van boord mag en op weg kan naar een hotel om te bellen. Nu is alleen het wachten nog op de douane, die volgens zeggen om twee uur vanmiddag zal arriveren. Ik pak m´n spullen en bestel bij het havenkantoortje een taxi.
Cuba heeft geen uitgebreid telefoonnet en het internationaal bellen beperkt zich voornamelijk tot de toeristen hotels, die lekker van dit monopolie gebruik maken door zes dollar per minuut te berekenen. Gelukkig krijg ik Nell in één keer te pakken, wisselen we snel onze verhalen uit en geven elkaar een ´long-distance´ knuffel. Kosten dertig dollar.
Cuba is arm en heeft de doorsnee toerist weinig te bieden in de vorm van eten, drinken en slaapgelegenheden. Daarom word er veel gedaan om de toeristen in de speciale hotels te krijgen en te houden waar wel volop westerse cultuur aanwezig is. De hotels zijn sjiek, grote zwembaden, bars met een uitgebreide drankkaart, een nachtclub, restaurants met een uitgebreide menukaart en natuurlijk allemaal prachtig gelegen aan een mooi strand. Verder worden de toeristen zoetgehouden met redelijk goedkope excursies per bus, boot of zelfs per Russiese helikopter naar bezienswaardigheden in de buurt. Wat mij opvalt is de aanwezigheid van veel Nederlandse reisorganisaties. Kennelijk is een strandvakantie in Spanje of Griekenland niet meer interessant genoeg en reizen veel landgenoten naar verder gelegen oorden voor zon en zee in een ander jasje. Alles draait hier om de dollar en in de speciale dollar-winkels zijn de meest uitlopende westerse luxe goederen te krijgen, met de nadruk op Amerikaanse. Het is grappig te zien dat ondanks het Amerikaanse economische embargo (wettelijk ingesteld door de Amerikaanse senaat na het neerschieten door Cuba van een Amerikaans sportvliegtuigje enige jaren geleden), merken als Coca cola en Marlboro volop zijn te krijgen. Groot voordeel voor de ´boterikken´ die Cuba aandoen is het door het embargo zo goed als niet aanwezig zijn van Amerikaanse schepen. De zeldzame Amerikanen die er wel zijn, zijn echte ´die-hards´ en blijken allemaal wel uit het goede hout gesneden. Ik vergaap me nog even aan de luxe rondom de hotels, eet een lekker hamburgertje en pak een taxi terug naar de haven.
Terug bij de boot geen douane en weer twee uur later hoor ik van de havendienst dat de vader van de douanier is opgenomen in het ziekenhuis en dat hij nu morgen komt .......... (het geduld word wederom op de proef gesteld). Affijn, zolang ik hier overmorgen maar weg kan is het mij wel goed. Ik rommel wat aan boord als plotseling m´n naam word geroepen (iets als ´Mitsjel´) en de douaneman toch gekomen blijkt te zijn. Ik nodig ze uit aan boord en moet wederom allemaal dezelfde vragen beantwoorden. Het blijkt een hele aardige vent en we kletsen gebroken Spaans en Engels, waardoor we elkaar toch aardig kunnen volgen. Hij is erg geinteresseerd in Nederland en vraagt me het hemd van het lijf. Als hij een foto ziet van de Nil Desperandum en ik hem vertel dat dat een ´barco tipico´ is in Nederland is hij erg onder de indruk. Ik moet twintig dollar betalen voor een cruising permit en hij beloofd dat hij die voordat ik van de week hier vertrek zal komen brengen. De rest van de middag gebruik ik om een kijkje te nemen in Holquin, een plaatsje niet ver van de marina. Het heeft een oud centrum en de Spaanse invloed van vroeger is goed terug te vinden in de gebouwen en het centrale plein. Er is markt, een nieuw fenomeen in Cuba. Sinds twee jaar is het de boeren toegestaan om, alles wat ze meer produceren als afgesproken met de regering, aan particulieren te verkopen. Toch is het een armzalige toestand, als de koopwaar blijkt te bestaan uit wat groenten, zuivel en wat eieren. Verder is het druk en word ik diverse malen in gebroken Engels aangesproken. Sinds een paar jaar word hier op de scholen Engels onderwezen en kennelijk ben ik een ideale proefpersoon om op te oefenen. Aan het eind van het plein is het helemaal druk rondom een vrachtwagentje, waarop een groot vat is geladen. Blijkt dat ze hier in het weekend gratis bier krijgen, oftewel hoe hou ik de mensen tevreden (drank en spelen ?). Ook ik krijg een leeg flesje in m´n handen gedrukt en laat het door een lachend oud mannetje vullen. Het smaakt verschrikkelijk en als ik naar het alcohol percentage vraag, blijkt dit 3 % te zijn. Daar moet je dus inderdaad een vrachtwagen van op, voordat je er vrolijk van word. Ik lift terug met een schoolbus en ontmoet op de kade Petter en Annelise uit Bergen, Noorwegen. We blijken elkaar al in Porto Santo gezien te hebben, maar ik kan me dat niet herinneren. Ze nodigen me uit voor een borrel en ik meld me even later bij hun aan boord met m´n laatste halve liter jenever. Als ik vertel dat jenever net zoiets is als de Noorse aquavit, haalt Petter een paar biertjes uit de koeling, omdat het zo in Noorwegen word gedronken. Wij noemen dat bier met een kopstootje. Zij hebben een heel andere route gevolgt als ik en hebben Trinidad, Tobago, Venezuela en Isla Margarita aangedaan, voordat ze in één keer naar Cuba zijn gezeilt. Ze hebben prachtige verhalen en vooral het opvaren van één van de rivieren van Venezuela, het binnenland in maakt op mij grote indruk. Ze houden zeer nauwgezet een dagboek bij en laten gasten bij hun aan boord ook wat schrijven. Ze blijken onderweg diverse Nederlanders te hebben ontmoet, waarvan ik er weer een aantal ken. Piet en Henny (hoe kan het anders), Willem en Corrie van de Terra Nova en nog een aantal. Het klikt hardstikke goed tussen ons, we zijn ongeveer van dezelfde leeftijd en naarmate de bodem van de fles jenever in zicht komt, raken we verzeilt in steeds slappere verhalen. Petter blijkt een Nederlandse vriend te hebben, die op 16 jarige leeftijd naar Noorwegen kwam, om er niet meer weg te gaan. Volgens Petter is het geen Hollander, maar een Fries. Z´n naam is Âne, waarop ik hem corrigeer en zeg dat het waarschijnlijk Anne moet zijn. Deze Fries blijkt nu gletscher specialist te zijn en heeft rondom Bergen diverse blokhutten tot z´n beschikking. Petter en Annelise vertellen dat ze ieder jaar met pasen met een groep vrienden naar een gletscher trekken, om daar te feesten. Eén van de hoogtepunten is dan s´nachts een warm bad in een soort hele grote kookketel, waar je met z´n drieën in kunt en naar de prachtige sterrenhemel kunt kijken. Verder word er geskied en natuurlijk veel gegeten en gedronken. Het klinkt mij fantasties in de oren, waarop ik word uitgenodigd om volgend jaar pasen naar Bergen te komen om dit mee te maken. We wisselen adressen uit en ik zeg dat ik absoluut beslist kom. Nell, we zitten pasen 1999 onder de Noorse pannen, voor ongetwijfeld een zeer aangenaam weekend. Tegen een uur of twee, nadat eerst Annelise en daarna ook Petter de hik krijgen, taai ik af en ga onder zeil.
De volgende ochtend, niet geheel fris, bekijk ik de rest van de route naar Florida. Naar Havana is het nog 410 mijl en ik neem het besluit om dit in één ruk te zeilen, om zodoende zoveel mogelijk tijd te hebben om Havana en omgeving te zien. Ter plekke kan je niet ankeren en moet je in de marina, wat betekend dat ik eindelijk weer eens m´n fiets van stal kan halen en fietsend Havana kan bekijken. De 400 mijl moet binnen vier dagen te doen zijn, als het weer een beetje meewerkt tenminste. Die hele dag, zie ik geen tekenen van leven op de Octavia en als Petter laat in de middag even bij me aan boord komt, hoor ik dat ze alletwee de hele dag ziek op bed hebben gelegen .......... s´Morgens komt deze keer de douane op het afgesproken tijdstip en krijg ik de benodigde papieren om richting Havana te zeilen. Het weerbericht ziet er voor de komende twee dagen redelijk uit, met een windvoorspelling van noordoost vijf. Na Petter en Annelise gedag te hebben gezegd, licht ik voor één van de laatste keren het anker (de komende tijd zal veel in Marina´s worden doorgebracht) en vaar de zee op. Deze tocht is voor het eerst in maanden weer wat langer en ik ben benieuwd of ik weer kan wennen. De start is voorspoedig, het loopt lekker en ik vermaak me best. Iets noordelijk van Cuba ligt de Bahama bank, een zeer uitgebreide ondiepte, die voor de meeste schepen niet bevaarbaar is. Uiteindelijk is er maar een smalle (+/- 10 mijl) geul, het ´Old Bahama channel´, waar alle scheepvaart van oost naar west en omgekeerd doorheen moet. Voor mij betekend dit dat ik op moet letten niet in de grote scheepvaartroute terecht te komen en daar zeeschepen voor de voeten ga varen. Tegen donker word me duidelijk dat dit inderdaad een drukke route is, als ik de zeeschepen kat achter kat aan me voorbij zie trekken. Nog steeds onder de indruk van het geintje in het kanaal, blijf ik gedurende de nacht de meeste tijd wakker. In de loop van de volgende dag neemt de wind steeds verder af en besluit ik de motor te starten om zodoende toch wat voortgang te boeken. Ik doe diverse berekeningen met m´n dieselvoorraad en kom tot de conclusie dat ik Havana niet red als ik hiervandaan alles zou moeten motoren. Dus zodra er weer een beetje wind is, motor stop en weer zeilen. Al met al gaat het op die manier erg traag en word ik er een beetje chagarijnig van. De tweede nacht door het Bahama channel is een kopie van de eerste, veel scheepvaart en weer weinig slaap. Overdag vaar ik iets noordelijk van de Cayo´s, een gordel van eilandjes langs de noord Cubaanse kust. Veel is er niet te zien, het achterland is hier redelijk vlak en ik ben te ver uit de kust om te zien hoe de eilandjes eruit zien. Dit moet een fantasties gebied zijn, geen kip te zien en honderden goede ankerplekken. Uiteindelijk, vlak voor het vallen van de vierde nacht, met een heel klein beetje wind en de motor een beetje meeduwend, zie ik in het noorden een verschrikkelijk donkere lucht, waaruit af en toe bliksemflitsen richting het water slaan. Het weerbericht had het over een koufront dat vanaf Florida naar het oosten zou trekken, maar dat zou niet beneden 25 graden noord raken, terwijl ik op ongeveer 23 graden noord zit. Het zit me toch niet lekker en met de kust op vijf mijl afstand, besluit ik alle zeilen te strijken behalve de kleine stagfok en meer de zee in te sturen om zodoende wat meer speelruimte te hebben. Twee uur later barst het noodweer los. De wind draait 180 graden en neemt toe tot windkracht acht, met vlagen van 40 tot 45 knopen (kracht 9 à 10). Arie kan dit niet bolwerken en ik besluit om zelf te gaan sturen. Als het ook nog begint te storten van de regen, met om de haverklap hevige bliksem en donder, word ik voor de derde keer deze reis aardig bang. Ik zie echt niets meer en hoop dat een eventueel ander schip me ziet op z´n radar en om me heen vaart. Op zich gaat het verder allemaal wel goed, maar dit natuurgeweld, waarvan je niet weet of het niet nog erger word, maakt me onzeker. Ook ben ik moe, de afgelopen dagen niet echt veel geslapen en dan weer een nacht opblijven, gaat me niet in de kouwe kleren zitten. Twee uur later neemt plotseling de wind sterk af, draait weer 180 graden en stopt de regen. Het blijft vervelend, want nu is de wind weg maar staat er een hoge zeegang, waardoor ik nog steeds zelf moet sturen. Uiteindelijk haal ik gebroken het eerste daglicht en besluit ik bij te gaan liggen om een paar uur te slapen. Later die dag, komt tegen de middag de skyline van Havana in zicht en nader ik het verste punt vanaf thuis. Van nu af aan kan ik aftellen en is elke mijl die ik zeil er eentje op weg naar huis. Als ik de Marina Hemmingway binnenvaar, word ik weer opgewacht door een groep officials en word wederom binnenste buiten gekeerd. Eerst twee man van het Ministerie van Landbouw, om te controleren of ik geen verboden verse spullen aan boord heb, dan de Immigratie en vervolgens de Douana en de Guarda Frontera. Allen krijgen van mij een drankje en eigenlijk is het wel gezellig. Ze kijken allemaal verbaasd naar de spullen aan boord en zijn geinteresseerd in de foto´s die ik aan de muur heb hangen. Vooral de lange blonde Nell trekt de aandacht en als ik vertel dat dat ´mi amiga´ is, krijg ik goedkeurende blikken. Eén van de mannen is erg geinteresserd in de collectie CD´s aan boord en vraagt of ik ook Madonna heb, of andere Amerikaanse sterren. Nee dus. Als hij de CD van Anouk ziet, vraagt hij of ik die wil spelen en als hij het mooi blijkt te vinden, vraagt hij de CD mee om hem op te nemen. Als ik er zeker van ben dat hij hem komt terugbrengen, krijgt hij de CD mee (de volgende dag komt hij inderdaad terug). Een ander vraagt of m´n fiets erg duur is en als ik bedenk dat ik die als aanbieding heb gekocht, antwoord ik dat dat wel mee valt, ongeveer een 400 dollar. Hij schiet in de lach en maakt me duidelijk dat 400 dollar een klein vermogen is. De gemiddelde arbeider heeft hier een dagloon van een halve dollar. De laatste aan boord, iemand van de Guarda Frontera, vraagt als hij op het punt staat te vertrekken of ik soms een beetje zeep voor hem heb. Ik vind een door Dick achtergelaten potje vloeibare zeep en druk dat in z´n handen. Hij kijkt er vreemd naar en zegt dat dat shampoo is, waarop ik zeg dat het echt zeep is en dat hij het maar moet proberen. Al met al kost dit geneuzel weer een paar uur en nadat ik heb vastgemaakt, kan ik eindelijk m´n fiets weer eens in elkaar zetten. Ik rij blij een rondje door de marina en zie een Noors schip, waarvan ik via de Octavia gehoord heb. Ik stop, doe hun de groeten van Petter en Annalise en word uitgenodigd om een Cuba Libre mee te drinken. Aan boord is het een gezellige drukte, als blijkt dat de Noren (4 gasten van achter in de twintig, met de boot van paps op stap) de plaatselijke Cubaanse tennis leraren met hun vriendinnen aan boord hebben. Als ze horen dat ik van de Bamba ben, barst weer eens het ´lalalala la Bamba´ los en kan het niet meer stuk. Als later nog twee Noorse vriendinnen arriveren, die de komende twee weken aan boord zullen verblijven, is het feest compleet. De borrels hakken erin, mede doordat ik niet helemaal fris ben en ik stel voor om met z´n allen wat te gaan eten. De Cubanen nemen ons mee naar een lokaal tentje en we eten heerlijk voor vier dollar de man. Na het eten moeten we mee naar dé disco van dit moment, ´Neptuno´ genaamd, ondergebracht in een hotel iets verder langs de kust. De entree is drie dollar en vrouwen zijn gratis. Het is druk binnen en het barst van de vrouwen. Na het feestgedruis een half uurtje te hebben aangekeken, bekruipt me het gevoel dat ik deze sfeer al eens eerder heb meegemaakt. Jaren geleden was ik met een collega een paar dagen voor m´n werk in Polen en in de grote toeristen hotels waren veel leuke meiden, die tegen betaling van een drankje en een redelijk (laag) bedrag in contanten, bereid waren je voor langere tijd op de dansvloer en daarna in je bed, gezelschap te houden. De opzet hier in Cuba is precies dezelfde. Er word gedanst, wat gedronken, een prijs afgemaakt en ´hoppa´. Naarmate de avond vorderd, kom ook ik aan de beurt en word door een écht mooie negerin de dansvloer op gesleept en in de houdgreep genomen. Ze ´rijd´ met haar lichaam alle gevoelige plekjes af en begint me later in m´n nek te zoenen. Ik kan er niks aan doen, maar het wind me op en als ze dan ook nog langzaam en zachtjes met haar handen m´n schaamstreek bewerkt, is voor mij de maat vol. Ik zoek dit niet en ben hardstikke trouw tegenover Nell. Om de dame niet teveel teleur te stellen, probeer ik haar uit te leggen dat ik nog nooit voor de liefde heb betaald en het nu ook niet van plan was te doen. Ze lacht naar me, met een prachtig wit gebit en een niet begrijpende blik in haar ogen. terug aan de bar, bestel ik een biertje voor ons tweën en vind een Engels sprekende Cubaan die één en ander aan haar uitlegt. Ze kijkt sip en probeert het nog één keer door haar prijs te noemen, twintig dollar voor de hele nacht ....... Ik schud nee en maak haar duidelijk dat ze naar een ander op zoek moet. De overige ´vrijetijds dames van lichte zeden´ hebben ondertussen van alles beet en het lijkt erop dat alle blanke alleenstaande mannen deze nacht nog meer zullen zweten als normaal. Als ik héél eerlijk ben, dan moet ik bekennen dat de sfeer op een avond als deze zeer vertrouwd overkomt. De man kan naar hartelust ´de jager´ zijn, zonder dat hij het deksel op z´n neus krijgt en daardoor word teleurgesteld en de vrouwen laten zich naar hartelust (ok, voor een bepaalde ´vergoeding´) jagen. Volgens mij is het zo duizenden jaren geweest, alleen werkt het zo (gelukkig) tegenwoordig niet meer in onze maatschappij. Toch kan ik me wel een beetje inleven in de mannen die hier hun vertier zoeken. Tegen sluitingstijd, worden we eruit geschopt en nemen we met z´n allen een taxi terug naar de marina. De taxi is een Chevrolet de luxe uit 1952, die niet zo heel best meer loopt. Bij ieder stoplicht slaat hij af en moeten we hem met drie man weer op gang duwen. Het is zeven uur s´morgens als ik m´n kooi opzoek en in een diepe slaap val tot een uur of twaalf s´middags. Ik besluit om m´n duffe hoofd te koelen door op de fiets richting het centrum van Havana te gaan, een kleine twintig kilometer fietsen. De omgeving is prachtig, alles is ruim opgezet, de wegen zijn superbreed en er is weinig verkeer. De fiets is hier duidelijk in de meerderheid en één van de banen van de weg is dan ook alleen bestemd voor fietsen. Cuba staat bekend om de grote hoeveelheid oude Amerikaanse auto´s en inderdaad kijk je je ogen uit. De meest fantastiese creaties van de vijftiger jaren rijden hier gewoon nog rond, al dan niet voorzien van een (nieuwe) diesel (!) motor, afgewisseld door louter Lada´s en enkele Noord Koreaanse personen busjes. Mocht iemand zich ooit hebben afgevraagd wat er met oude bussen van de NZH gebeurt, die rijden dus in Cuba rond, nog netjes geel met het NZH logo op de zijkant en de sticker van het OV-informatie telefoonnummer op de achterruit. Wat verder op straat ook meteen opvalt is de aanwezigheid van veel in uniform gestoken mannen van politie, leger en andere ordediensten. Bijna op iedere kruising wel een man of drie, die kennelijk de boel in de gaten houden en waarschijnlijk zullen optreden bij problemen. Ongetwijfeld is er in Cuba officieel geen werkloosheid en is het inzetten van veel personeel voor werk dat door veel minder mensen gedaan kan worden de oplossing. Rustig peddelend en iedereen goeie dag wensend, bereik ik de boulevard van Havana. Deze weg, Malecon geheten, moet ooit de mooiste boulevard van de wereld geweest zijn, maar is nu vervallen tot een bleek aftreksel van die van Zandvoort. De gebouwen langs de boulevard, met uitzondering van enige grote toeristen hotels, zijn vervallen en van sommige vraag je je af hoe ze in godsnaam overeind blijven staan. Er zijn, volgens wat borden langs de weg, wel wat renovatie projecten aan de gang, maar daar valt (nog) weinig van te zien. Toch heeft deze vervallen toestand wel grote charme. Kijkend naar de puinhoop en de oude Amerikaanse auto´s, ga je je vanzelf een beeld vormen van de stad zoals die er vóór de Fidel revolutie uit moet hebben gezien. Het moet geweldig zijn geweest, een bruisende emotionele stad, met prachtige gebouwen en trotse inwoners. Op de fiets is het leuk verkennen en in een paar uur tijd heb ik een aardige indruk van de oude binnenstad. In de avond fietsspits, met volop bewonderende blikken naar m´n fiets, peddel ik terug naar de marina, om daar nieuwe Zwitserse buren te treffen. We maken kennis en het blijkt een kleurrijk stel. Hij een goede veertiger, rijk geworden in de aandelen handel, zij een drop-out van in de dertig, die jaren in Amerika heeft ´gesappeld´ en Bob, hun ingehuurde Amerikaanse schipper met meer dan een steekje los, maar erg aardig. Ik word aan boord uitgenodigd voor een borrel, die uiteindelijk tot drie uur s´nachts zal duren. We praten over onze avonturen, Cuba versus Amerika en hun passie voor kunst. Op een bepaald moment komt mijn Amerikaans visum probleem ter sprake en hoor ik dat zij de volgende morgen naar de Amerikaanse ambassade willen om een visum te regelen. Verbaasd kijk ik ze aan. Een boycot en dan wél een ambassade in Havana? Er blijkt wel degelijk een Amerikaanse ambassade te zijn, lokaal bekend als de Zwitserse ambassade. Omdat het voor mij natuurlijk handig is om een officieel visum te hebben, nodig ik mezelf uit om hun te vergezellen. De volgende dag rijden we samen met een Spanjaard die ook een visum nodig heeft, tegen de middag met een gehuurde privé auto met chauffeur, naar de Zwitserse ambassade, checken onszelf in bij een wachtpost en worden na een strenge veiligheids controle het ambassade terrein opgeleid. Daar zien we een lange rij wachtende Cubanen, die kennelijk ook proberen een visum te krijgen en worden als niet Cubanen, zonder blikken of blozen, vooraan in de rij gezet. We krijgen te horen dat we een visumaanvraag, compleet met pasfoto, moeten invullen, waarna een interview volgt dat 45 dollar óf 45 pesos (!) kost, waarna de aanvraag eventueel word gehonoreerd. Verbaasd reageren we op de 45 pesos, die een tegenwaarde van ongeveer twee dollar vertegenwoordigen en krijgen uitgelegt dat er vanwege de economische boycot geen valutakoers bestaat en dus 1 dollar = 1 peso word aangehouden. Lachen dus, het wisselen van dollars tegen pesos is officieel verboden, maar bijna elke Cubaan wil graag dollars hebben en het wisselen van kleine bedragen op straat is geen enkel probleem. Die middag word het niets meer en we worden verzocht de volgende morgen vroeg terug te komen. We spreken voor later op de middag met de chauffeur af om ons terug te brengen an gaan afzonderlijk de stad in. De zwitsers op zoek naar kunstenaars en ik op zoek naar een (pas) fotograaf en wat te eten. Bij een stalletje op straat koop ik twee broodjes vlees en een bak koffie, betaal met dollars en krijg pesos teruggewisseld. Kosten 40 cent (!). Er is dus een giganties verschil tussen de dollar toestanden voor de toeristen en de kosten voor de gewone Cubaan. Na enig vragen vind ik een fotowinkel, die kennelijk als luxe-artikel word gezien en betaald moet worden in dollars. De foto´s zijn snel gemaakt en brengen vier dollar op, een bedrag waar de standaard Cubaan acht dagen voor moet werken. De rest van de middag duik ik onder in de peso-cultuur en eet en drink voor een habbekrats. Alle Cubanen die ik tegenkom vinden het machtig interessant dat een toerist hun café bezoekt en in gebroken Spaans en een beetje Engels kletsen we wat af. Het drank assortiment beperkt zich overigens tot lokale rum en een soort grenadine, dat ik als borrel maar bij elkaar kiep. Het eten is wat de pot die dag schaft en blijkt vis met rijst te zijn dat, hoewel karig, zeer goed smaakt. Ook bezoek ik de kapper omdat van Nell de dooie punten uit m´n haar moeten geknipt. Als ik m´n staart uit m´n haar haal uitleg dat er maar een centimeter af moet, begint de kapper te lachen en zegt dat ik maar naar een ´peliqeria mujeres´ (dameskapper) moet gaan. Ik word toch geknipt en met het mes geschoren en schrik als ik zie dat er van achteren zeker tien centimeter af is en alles op één lengte is geknipt. Maar goed, niets meer aan te doen. Ik ontmoet de Zwitsers weer en krijg van hun te horen dat ze die avond diverse kunstenaars met hun werk aan boord krijgen en word uitgenodigd om dat bij te wonen. Inderdaad komen tegen achten drie jonge kunstenaars aan boord met hun werk en kunnen we de diverse technieken en stijlen bewonderen. Ik vind sommige doeken wel mooi, maar begrijp de meeste niet. Gelukkig ben ik geen kenner. De Zwitsers daarentegen zijn hardstikke enthousiast en kopen diverse doeken voor prijzen van rond de 50 dollar per stuk. Uiteindelijk is iedereen blij, de Zwitsers met hun kunst en de Cubanen met de dollars. Ze verdienen op één avond misschien wel twee normale jaarsalarissen. Later spreek ik met de Zwitserse, die verteld dat ze overtuigd is dat de doeken in Amerika of Europa het honderdvoudige waard zijn ................. (als dat waar is een goede investering derhalve). We arriveren de volgende dag rond half negen op de ambassade en volgen hetzelfde ritueel. Het interview word betaald met pesos en na het beantwoorden van een tiental vragen (onder andere of je ooit lid bent geweest van de NAZI partij) word ons verteld dat we na de middag terug moeten komen. We gebruiken de chauffeur deze keer om ons in de stad rond te rijden, zien de regeringsgebouwen, bezoeken nog twee andere kunstenaars thuis en eten in een dollar restaurant een smakelijke hap. s´Middags krijgen we allemaal inderdaad ons paspoort retour met een visum. Ik zelfs met een (naar ik later hoor bijzonder) business-visum, tien jaar geldig en onbeperkt in- en uitreizen.
De andere dag ga ik voor het laatst op de fiets naar Havana om nogmaals de sfeer van de oude stad te proeven. Ik bel vanuit een hotel naar Nell, hou voor m´n gevoel het gesprek kort, maar moet toch het record-bedrag van 54 dollar afrekenen. Ik heb het gevoel te worden besodemieterd, maar kan er verder niets aan doen, dus betaal maar. Op de markt scoor ik na langdurig afdingen nog een bongo, twee aan elkaar vastzittende kleine trommeltjes om fijn aan boord herrie te kunnen maken. Het leren gitaarspelen valt me tot nu toe niet mee en trommelen lijkt me wat makkelijker. Op straat ontmoet ik Miquel, een Cubaanse muzikant en samen banjeren we door zijn buurt, kletsen over uiteenlopende onderwerpen en eten en drinken we wat in diverse peso cafétjes. Ik betaal voor hem, maar aangezien de kosten nooit boven de tweevijftig komen is dat niet zo erg. Aan het eind van de dag nemen we afscheid en fiets ik voor de laatste keer terug naar Marina Hemmingway om morgen naar Key West te vertrekken.
Vandaag ga ik op weg naar huis. Ten eerste omdat ik van Ft.Lauderdale voor drie weken naar huis vlieg en ten tweede omdat vanaf Havana de afstand naar Nederland alleen maar korter word en eerlijk gezegd geeft me dat een fijn gevoel. Het is allemaal mooi, fantasties en spannend, maar ik vind het niets erg om naar huis te gaan. Ik tank voor de zekerheid 60 liter diesel, reken af in de marina en meld me bij de douanepost om uit te klaren. Op z´n Cubaans duurt dit weer achterlijk lang en als uiteindelijk de Guarda Frontera als laatsten met twee man het hele schip overhoop halen op zoek naar verstekelingen, ben ik het aardig zat. Voor ik de uitreispapieren krijg vraagt één van de mannetjes nog doodleuk om tien dollar voor zichzelf. Ik word boos en zeg dat ie dood kan vallen, waarop hij min of meer z´n verontschuldigingen maakt en zoiets zegt als ´ik kan het toch proberen ....`. Uiteindelijk gooi ik los en zeg Cuba vaarwel. De oversteek van Cuba naar Key West in Florida is negentig mijl en moet met de golfstroom in de kont in een uur of 15 te doen zijn. Zoals gewoon de laatste weken staat er weer zeer weinig wind en motorzeil ik richting het noordoosten. De golfstroom doet met een knoop of twee lekker mee en er is wéér een prachtige zonsondergang. Ik maak me een beetje zorgen over de ontvangst in Amerika. In de eerste plaats omdat ik van het ´verboden´ Cuba kom, de verhalen die de ronde doen spreken zonder uitzondering van boten die helemaal onderste boven worden gehaald, op zoek naar Cubaanse spullen en ten tweede omdat ik geen vuilwatertank heb, iets dat in Amerika verplicht is. Tegen zonsopkomst bereik ik zonder problemen de aanloopboei van Key West en zie plotseling dat ik een ´verstekeling´ aan boord heb. Op de railing zit een hagedis van een centimeter of vijftien heerlijk in het ochtend zonnetje. Die moet in Havana gedacht hebben dat dit dé gelegenheid was om Cuba te ontvluchten. Ik ga tussen wat andere schepen in de buurt van het centrum voor anker. Het is geen geweldige ankerplek, open naar drie kanten en volop op de stroom, maar het is in ieder geval gratis. M´n geankerde buurman stapt net in z´n dinghy en ik roep hem om te vragen waar je het beste met de dinghy aan de wal kan. Hij blijkt een solo zeilende Amerikaan van 31, Greg genaamd, die zeer tegen de zin van z´n ouders, z´n tijd verdoet (......) met het zeilersleventje. Het is echt een ´all American boy´, goed gebouwd, een goeie kop, leuke babbel en natuurlijk een baseball petje. Omdat we nogal wat gemeenschappelijke trekjes hebben, spreken we s´middags af voor een biertje. Ik maak me klaar om de wal op te gaan om Nell, de douane en de immigratie te bellen. Eenmaal op de wal volgt een complete cultuurschok. Wat een weelde, grote marina´s met nog grotere boten, prachtige huizen, allemaal nieuwe grote auto´s en niets dan dure winkels, kroegen en restaurants. Ik voel me alsof ik in de ´toeristen-hemel´ ben terechtgekomen. Ik bel eerst Nell en kan gelukkig weer eens stom kletsen, want je krijgt hier voor tien dollar een kleine veertig minuten beltijd. Dan word het spannend en bel ik met de douane. Ik krijg een zeer beleefde man aan de lijn, die me verteld dat ze het weekend zijn gesloten en dat ik me als de donder moet melden op hun kantoor (´get your butt overhere buddy´). Eenmaal in het grote kantoorgebouw, moet ik eerst naar de immigratie en krijg zonder problemen een toeristenkaart. Ik kan het niet nalaten om de man te wijzen op het twee dagen daarvoor in Havana uitgegeven visum, maar het ontlokt alleen een schouderophalen. Daarna naar de douane, waar ik word geholpen door Fred, een alleraardigste man, die er duidelijk een praktiese benadering op na houd. Als hij hoort dat ik van Cuba kom, is het enigste dat hij vraagt ´did you bring any Cuban stuff´, waarop ik naar waarheid antwoord dat ik een paar flessen heerlijke Cubaanse rum aan boord heb. Hij haalt z´n schouders op en zegt dat dat voor hem geen probleem is, zolang het voor persoonlijk gebruik is. Dan gooi ik een balletje op over het doorzoeken van de boot, waarop hij lacht en zegt ´bet you heard some terrible stories, right´. Het blijkt dat de douane tegenwoordig nogal relaxed reageerd op schepen die uit Cuba komen (misschien alleen met betrekking tot de niet Amerikanen) en dat de enige instantie die misschien moeilijk doet het ministerie van landbouw is, met betrekking tot verse produkten die eventueel aan boord zijn. Fred helpt me ook hiermee en belt de ambtenaar voor me op. Ik krijg hem aan de lijn en moet een waslijst vragen beantwoorden. Ik lieg diverse keren (ik heb natuurlijk wel verse spullen aan boord, om maar te zwijgen van de hagedis) en gok erop dat ze niet met me aan boord willen. Als alle vragen zijn beantwoord, zegt de ambtenaar ´OK captain, you gave all the right answers, wish you a pleasant stay in the States´. Van Fred krijg ik vervolgens een cruising permit en ben daarmee officieel toegelaten. Ook tegen Fred kan ik het niet laten en vertel het verhaal van het betalen van het visum in Cubaanse pesos. Hij lacht en is het met me eens dat één en ander nogal hypocriet is. We nemen met een ´prettig weekend´ afscheid en ik neem een biertje (van drie dollar !!) om het gemakkelijke inklaren te vieren.
Terug aan boord, komt Greg me gezelschap houden en leren we elkaar kennen. Greg is zeilgek, hij raakt niet uitgepraat over Bamba en vind het een fantasties schip, al met al is hij enthousiaster als ik. Hijzelf vaart een negen meter lang zeer licht scheepje en heeft een schitterende 4 meter lange dinghy met veel vermogen, waarmee hij naar de diverse riffen speert om te duiken. Greg noemt zichzelf een drop-out. Gestudeert, geen zin in een normaal leventje, s´winters hard werkend op een groot fabrieks vissersschip vanuit Alaska, veel geld verdienen en dit s´zomers lekker al zeilend weer verbrassen. We gaan de wal op en storten ons in het zeer uitgebreide uitgaansleven. Amerika blijkt voor ons niet meer te betalen. Het geld vliegt m´n zak uit, met biertjes van meer als zes gulden gaat het hard. Greg raakt een beetje aangeschoten en vraagt me of ik er problemen mee heb om halfnaakte vrouwen op de bar te zien dansen. Na mijn ontkennende antwoord, belanden we in een striptent, waar dames tegen betaling uit de kleren gaan. Ik had zo´n Amerikaanse show al eens op tv gezien, maar de werkelijkheid slaat alles. Het is druk en iedereen, zowel mannen als vrouwen, verdringen zich rond het podium om op één of andere manier z´n geld aan de strippers kwijt te raken. Met de vagina uit de mond gehapt, of hun borsten als een gigantiese knijper gebruikend, iemand het toneel op sleuren om hem daarna uit te kleden, niets is te gek. Ik bekijk het geamuseerd en hou m´n geld in m´n zak, tot groot ongenoegen van een moddervette Mexicaanse dame, die me begint uit te schelden. Ik roep dat ik Nederlander ben en hoop dat dat een goed excuus is ........ Als Greg bevredigt is, gaan we eten en belanden in een ´all you can eat seafood´ restaurant. Je besteld één keer, waarna je zoveel kunt eten als je wilt. We bestellen ´crab-legs´, grote krab poten, die je met een soort notenkraker moet opereren om het vlees eruit te kunnen halen. Greg heeft er zin in en tien porties later houden we het voor gezien. Dan gaan we dansen en in één van de disco´s versiert Greg een journaliste uit Tampa. Ze heeft ook een vriendin, waarmee ik automatisch word opgezadelt. Haar naam is Anne, van Griekse komaf, woont en werkt in New York, is kinderarts met als specialiteit kanker. Ik gooi meteen m´n dooddoener in de strijd, door haar te vertellen dat ik binnenkort ga trouwen. Greg en Catherine liggen ondertussen ergens te zoenen en Anne en ik kletsen aan de bar. Tegen sluitingstijd zijn we weer met z´n vieren bij elkaar en nodigd Greg de dames uit voor de volgende middag om aan boord een borrel te komen halen. Kapot van een zeer enerverende avond, val ik als een blok in slaap.
De kortegolf gesprekken met Piet gaan ondertussen moeizaam. Ik bekijk mijn electrische bekabeling en vind, mede door het twee keer onderwater staan, zeer gecorrodeerde kabels en aansluitingen. Moet dus vervangen worden en ik besluit nieuwe kabels uit Nederland mee te nemen. De laatste keer dat ik goed met Piet kon spreken, vertelde hij dat ze definitief niet door het Panama kanaal gaan en aankomende winter nog in het Carieb blijven, om volgend jaar via de Amerikaanse oostkust naar huis te varen. Gelijk maak ik met Piet de afspraak om met Nell volgend jaar naar New York te vliegen om daar enige dagen samen, onder andere zeilend langs het vrijheidsbeeld, door te brengen. Wéér een leuk uitje.
De volgende dag, word gevuld met bellen naar marina´s in Ft.Lauderdale, om voor drie weken een ligplaats te regelen. Dit valt niet mee, als blijkt dat de kosten verschrikkelijk zijn. Ik heb een goedkoop ticket van 400 dollar, maar kan geen ligplaats vinden voor minder geld. Die middag vliegen we met Greg z´n dinghy en de dames naar een eilandje voor de kust, om zeer romanties de zonsondergang te bekijken. Daarna dansen, zuipen en eten we in het dorp om s´nachts wederom op één van de eilandjes te belanden, compleet met kampvuur en twee mensen die in het water de liefde bedrijven (Nell !!!!, waar ben je !!!!). Ik verontschuldig me bij Anne, door haar te zeggen dat ze gewoon de verkeerde persoon is tegengekomen. Ze is het niet met me eens, vind me een fantasties persoon en heeft begrip voor mijn standpunt. We praten over haar werk, waarna ze nogal emotioneel word en bekent dat ze erover denkt om ermee te stoppen. Ze is achtentwintig, werkt zestig uur in de week en heeft het gevoel dat wat ze ook doet om de kankerpatientjes te helpen, ze toch allemaal op korte termijn dood gaan. Inderdaad geen job waar je, als je niet zo heel sterk in je schoenen staat, een hoop voldoening uit kunt halen. Ik vraag haar wat ze dan wil gaan doen en het antwoord is ´barkeeper´......... Greg en Catherine zijn ondertussen bevredigt en aangezien de dames de volgende ochtend vroeg naar huis vliegen, nemen we afscheid en brengt Greg ze naar de wal. Ik breng nog twee dagen door met Bamba weer zeilklaar maken en wat rondneuzen met Greg, neem afscheid van deze ´soul mate´ en ligt het anker voor de 170 mijl naar Ft.Lauderdale. De eerste negentig mijl gaan in twaalf uur (7.5 knoop gemiddeld !), windkracht zes en de golfstroom in de kont, maar daarna valt de wind helemaal weg en motor ik 24 uur om s´morgens vroeg Ft.Lauderdale te bereiken. Dit is het Venetië van Amerika. Door de hele stad zijn zoutwater kanalen, die stuk voor stuk vol liggen met grote glimmende boten. Ik vaar de Intercoastal waterway een stuk op en ga aan een meerboei voor anker, zuid van de Las Olas brug, één van de grote bruggen die de stad met het strand verbind. De volgende dag breng ik nogmaals door met bellen naar jachthavens om een zo goedkoop mogelijke ligplaats te versieren. Dat blijkt weer niet mee te vallen, ondanks de hulp van Gina, een Nederlandse vrouw getrouwd met een Amerikaan, waarvan ik het telefoonnummer van Robbert had gekregen. Uiteindelijk reserveer ik een ligplaats voor drie weken via de gemeente voor het astronomische bedrag van 320 dollar (daar lig ik in Nederland een heel seizoen voor in een jachthaven). s´Avonds als ik voor de verandering eens vroeg op bed lig, word m´n aandacht getrokken door een vaag roepen van ´Bamba´. Ik steek m´n kop door het luik en zie tot m´n verbazing Greg op de wal staan. Hij heeft een auto gehuurd en is onderweg naar noord Florida om examen te doen voor jachtschipper. Hij wil met me de stad in en natuurlijk zeg ik geen nee, kleed me aan en roei naar de wal. Greg heeft twee jaar in Ft.Lauderdale gewoont en kent alle hoeken en gaten, die we in de loop van de avond en nacht ook allemaal bezoeken. Er is geen echt uitgaanscentrum, maar het Japanse sushi-restaurant en de daarop volgende kroegentocht waren de moeite zeker waard. Greg blijft bij mij aan boord slapen en na een ontbijt in een lokaal eetcafé, nemen we voor de tweede keer in vier dagen afscheid.
s´Middags vaar ik met het tij mee de New River op, op weg naar de afgesproken ligplaats een mijl of twee de rivier op. Het is smal, druk, het stroomt vrij hard en ik moet onder vier ophaalbruggen door. Gelukkig zonder brokken arriveer ik bij Cooleys Landing, één van de jachthavens die door de gemeente worden geëxploiteerd. Het is een goedverzorgde marina, compleet met luxe badhuis en wasserette. De twee dagen tot m´n vlucht naar huis, breng ik door met klussen, schoonmaken, het bij elkaar zoeken van onderdelen waar ik in Nederland achteraan moet (nieuwe bedrading voor de kortegolfzender, nieuwe brandstofopvoerpomp, diverse onderdelen voor het grootzeil en wederom een paar stukken rubberslang), eten bij ome MacD. en een bezoek aan het Imax theater, waar ik een prachtige film over een Everest beklimming zie.
Op zondagmiddag zeg ik Bamba voor een kleine drie weken vaarwel en ga met de bus naar het vliegveld. Ik ben blij. Natuurlijk om Nell te zien, maar ook m´n familie, diverse vrienden en natuurlijk Nederland. Hoe blij ik ben om Nederland te zien, blijkt in het KLM toestel op weg naar Amsterdam, als ik tot m´n grote schrik plotseling volschiet met tranen, bij het zien van een suf reclamefilmpje met de Keukenhof, Hollandse molens, Amsterdam en een poffertjes tent in Laren ...................
De weken in Nederland worden daarna druk, maar hardstikke leuk en samen met Nell geniet ik van elke minuut.
Na m´n terugkeer in Ft.Lauderdale op 5 juni, ga ik met een noodgang de nieuwe onderdelen monteren en eten inslaan, waarna ik zodra het weer goed is vertrek richting Bermuda, een oversteek van zo´n 900 mijl. Eventueel sla ik Bermuda over, als het weer en de voortgang erg goed is en ik me goed voel om in één keer de oceaan over te steken. Daarna is het 1900 mijl naar Faial, één van de Azoren eilanden, waar ik waarschijnlijk iets meer als een week zal blijven, voor ik de 1200 mijl naar zuidwest Engeland ga zeilen. Daarna op het gemak, havenhoppend, terug naar Enkhuizen, de laatste 400 mijl van deze tocht.
Dit is dus de één na laatste Bamba-brief die jullie van mij ontvangen. De laatste zal de oversteek, Bermuda en de Azoren beschrijven en zal verstuurd worden als ik alweer in Nederland terug ben. Dat brengt me gelijk bij de geplande terugkeer in Enkhuizen. Iedereen die het leuk vind om mij bij terugkomst te begroeten en een biertje mee te drinken op de goede afloop, is hierbij van harte uitgenodigd om op zondag 16 augustus rond één uur s´middags aanwezig te zijn in de oude haven van Enkhuizen, waar ik gezond en blij de tocht volbracht te hebben, rond die tijd hoop te arriveren. De oude haven is recht voor het station en eventuele auto´s kunnen op het parkeerterrein achter het station worden neergezet. Hou wel even contact met Nell, want er kan natuurlijk nog van alles tussen kunnen komen. Rest me voor dit moment jullie te groeten en te vragen om voor me te duimen voor gunstig weer tijdens de komende oversteken.

Comments

Popular posts from this blog