Bamba - brief vijf

ENGLISH HARBOUR, ANTIGUA, 14 feb 1998
COCOA POINT, BARBUDA, 23 feb 1998
ORANJESTAD, ST.EUSTATIUS, 14 mrt 1998
Hallo lui,
Bijna drie maanden na m´n laatste epistel, (de tijd vliegt als je je vermaakt) hier het vervolg van mijn reisverslag. Na een moeizame drie weken in Pointe-à-Pitre Guadeloupe, met veel klussen, ´boem-boem´ weer aan de praat, weinig kontakt met andere zeilers (allemaal Fransen hier) en vele bezoeken aan de MacDonalds (ze herkennen me al en staan gelijk klaar met het voordeelmenu), sta ik op het punt om Dick van het vliegveld te halen. Eén van de weinige hoogtepunten de afgelopen drie weken waren de telefonische kontakten met Nell, de korte golf gesprekken met Piet en Henny en een paar bezoeken aan de lokale bioscoop, waar ze voornamelijk Frans nagesynchroniseerde Amerikaanse films vertonen. Het lollige is dat het overwegend zwarte publiek mee zit te doen met de film. Is het in Nederland bijna een doodzonde om je mond onder de film open te doen, hier is het een kabaal van jewelste. Als de slechterik in beeld komt word ie uitgefloten en als er gezoend word, word er gejoeld enzovoorts. Alhoewel ik van de films vanwege het Frans soms niet veel kan volgen, is het alles bij elkaar een zeer aangenaam schouwspel. Met m´n gezondheid gaat het ondertussen niet zo goed. Ik heb geen idee hoe ik eraan kom, maar ik krijg overal verschrikkelijk jeukende uitslag. Vooral m´n billen en m´n schaamstreek moeten het ontgelden. Het ziet eruit of de ratten eraan hebben gevreten. Vooral de jeuk is verschrikkelijk en ik kan het mentaal niet opbrengen om niet te jeuken. Hopelijk gaat het snel over. Ook nog gesproken met de Super Servant 4, een ex Wijsmuller afzinkbare boot, die volgeladen met jachten uit Europa nu aan het lossen is op diverse Cariebische eilanden. Jan, de vader van Rob z´n vriendin Ellen heeft op dit schip als kapitein gevaren en krijgt de groeten. Verder heb ik aan de hand van zeekaarten, pilots (beschrijvingen van routes, havens, riffen, stromingen etc.) wat plannen gemaakt voor de weken met Dick, Nell en Joop & Joke (voortaan J & J). Met Dick wil ik naar het voormalige Engelse Antigua en Barbuda, met Nell naar St.Maarten, Anguilla (een provincie van Engeland), St.Eustatius en Saba en J & J varen mee van St.Maarten naar de Dominicaanse Republiek en onderweg doen we dan de Engelse en Amerikaanse Virgin Islands, Culebra, Vieques en het Amerikaanse Puerto Rico aan. Voorwaar een prachtig programma voor de tot nu toe langste vakantie van m´n leven .........
Het internationale vliegveld van Guadeloupe is nieuw en zeer modern. Zal wel weer de nodige Europese subsidie in gegaan zijn. Vanaf de eerste verdieping kan ik zo de aankomsthal in kijken en als de golf mensen uit Parijs zich over hun bagage op de lopende band stort, probeer ik Dick tussen deze melee te vinden. Ik heb hem natuurlijk enige maanden niet gezien en kan me zo één twee drie geen duidelijk beeld van hem voor de geest halen. Opeens herken ik hem, hij ziet er veel ouder uit dan ik in m´n hoofd had, heeft een brilletje op en geeft een vermoeide indruk. Zware tijd gehad zeker, de afgelopen weken. Het weerzien voelt goed en met de taxi rijden we naar de stad om met Bambi in het donker naar de geankerde Bamba te varen. Vele uren, lange gesprekken en evenzovele borrels later vallen we als een blok in slaap. Ik realiseer me dat het voor Dick z´n gevoel bijna ochtend moet zijn en dat mede door het temperatuurverschil met Nederland (zo´n 25 graden), het een aardige omschakeling moet zijn. De volgende dag doen we uitgebreid boodschappen bij de plaatselijke Aldi, shoppen we nog even wat visspullen en gaan in de loop van de middag op weg naar onze eerste ´hindernis´. Guadeloupe bestaat uit twee eilanden, die gescheiden worden door een getijden rivier, Rivière Salee genaamd. Om niet rondom het hele eiland te moeten varen, is er de mogelijkheid om via deze rivier van het zuiden naar het noorden te varen. Er zijn twee heuse ophaalbruggen (naar Nederlands model als je het mij vraagt) die s´morgens om vijf uur (dan is het nog anderhalf uur donker) worden bediend. Volgens de pilot is het te doen voor schepen met een maximale diepgang van 7 feet (2.1 meter) en Bamba steekt net iets dieper dus we gokken het erop. We ankeren die middag vlak voor de brug en gaan met Bambi op onderzoek uit langs de in de rivier groeiende mangrove bossen. Diverse kreekjes zijn volgens de pilot (geschreven door Chris Doyle, in het vervolg door ons ´Ome Chris´ genoemd) bevaarbaar met de Dinghy. Het word een prachtige tocht, met allemaal broedende vogels in de mangroves en een steeds dichter begroeid gebied, waardoor we een echt ´Crocodile Dundee´ gevoel krijgen, versterkt door de door Dick meegebrachte ´bush-hat´, die hij ooit uit Nieuw Zeeland heeft meegenomen. We eten aan boord en gaan redelijk vroeg naar bed, met de brug morgenochtend om vijf uur in het achterhoofd. s´Morgens even voor vijven, stopt er een auto op de brug en begint te toeteren. Kennelijk het sein om te gaan varen. Samen met nog twee andere jachten, passeren we de eerste brug, daarbij van boven door de brugwachter gevraagd naar onze scheepsnaam en zoeken heel voorzichtig onze weg in het donker in de smalle geul. Na een half uur doemt de tweede brug op en zien we hetzelfde autotje staan. Kennelijk als een gek hierheen gereden. Wel een relaxed baantje, als dat alles is wat je op een dag moet doen. Wederom word onze scheepsnaam gevraagd en kan de brugwachter tevreden zijn, niemand kwijtgeraakt tussen de twee bruggen. Eén van de schepen gaat na de brug voor anker en wacht kennelijk het daglicht af. Ik vind het zo wel spanned en gevolgt door het andere schip varen we langzaam verder, met het schetsje van de route uit de pilot onder handbereik. Na nog eens een half uur, moeten we een scherpe bocht maken en voel ik dat we langzaam vastlopen. Ik zet de motor vrij en grijp de marifoon om het andere vlak achter ons varende schip te waarschuwen. Ik word in bekakt Engels te woord gestaan en herken de stem. Het blijkt de ´Lark´ te zijn, die op Gomera twee weken naast me heeft gelegen. Hun antwoord is bemoedigend, ´doe rustig aan Bamba, vind de doorgang dan volgen wij je verder wel´. Na diverse keren achteruit en op een andere plek proberen, lopen we niet meer vast en krijgen de eerste boei op weg naar het rif en het open water in zicht. Er staat een matig windje, maar aan de op het rif brekende golven te zien, moet er buiten een aardige deining staan. Ondertussen word het licht en varen we door de doorgang in het rif de open zee op en hijsen de zeilen. Als boem-boem de mond is gesnoerd word het heerlijk rustig aan boord en hoor je alleen nog de wind en de zee. Dick is verrukt over deze schoonheid en geniet met volle teugen. Hij gaat uitgebreid vistuigen zitten knopen, want één van zijn wensen deze weken is het vangen van véél en grote vissen. Ik heb er niet zo´n goed gevoel over, want de laatste weken heb ik zelf geen zak meer gevangen. De uren die volgen, op weg naar English Harbour op Antigua, worden we geconfronteerd met windkracht zeven, binnen enkele minuten gevolgt door windkracht twee en zo op en neer. Ik en ook Arie worden er gek van. Dit vind ik dus niet leuk varen. Halverwege krijgen we Montserrat in het zicht, waar sinds vorig jaar de lokale vulkaan op uitbarsten staat. Er zijn al diverse erupties geweest, maar volgens de kenners moet de grote ´knal´ nog komen. Ook waarschuwd de Franse kustwacht voor mogelijke abnormaal hoge zeegang tussen Guadeloupe en Montserrat. We zien vanaf de top dikke grauwe rook opstijgen en in stilte vraag ik me af wat er met ons en Bamba zal gebeuren als de grote knal nú zou komen. Waarschijnlijk een grote vloedgolf die we vast niet zullen overleven ..........
Een mijl of vijf uit de kust van Antigua slaat het noodlot weer eens toe. De op de Canarische eilanden door mij gerepareerde stuurkabel breekt weer en wederom moeten we met het noodroer de haven zien te bereiken. We gijpen door het tijdelijk onbestuurbaar zijn ook nog eens en als we weer op koers liggen, hoor ik Dick mompelen dat we nog een ander probleem hebben. Allebei de vislijnen zijn in de schroef geraakt. Dick haalt zoveel mogelijk lijn binnen en snijd de lijnen door. Voordat we de haven binnenlopen, zal één van ons met de duikbril overboord moeten om de lijn uit de schroef te snijden, omdat ik niet het risico wil lopen dat we óók nog eens geen aandrijving meer hebben. We draaien bij, gooien kop of munt en Dick wint. Gelukkig maar, want ik zie het niet zo zitten. Het is hier nog meer als tweehonderd meter diep en je weet maar nooit ...... Na diverse duiken zit er volgens Dick nog maar heel weinig nylon in de schroef, starten we de motor en lopen tegen drieën de prachtig beschutte baai van English harbour binnen. Na schoon schip te hebben gemaakt, gaan we de wal op om in te klaren. De heren van de immigratie zitten net te eten en er word afgesproken dat we morgen terug kunnen komen en wel alvast de omgeving mogen verkennen. English- en het daar vlak naast gelegen Falmouth harbour zijn een begrip onder de ´boterikken´ in het Carieb. Ooit door Admiraal Nelson gebruikt als schuil- en bevoorradings plaats, is het nu één van de bekendere plekken om je boot op te knappen, met vele op de watersport gerichte winkels en bedrijven. De oude gebouwen uit de tijd van Nelson zijn opgeknapt en er is een leuk geheel ontstaan, ´Nelsons dockyard´ genaamd. Het enige minpuntje is dat het een beetje ´jetsetterig´ is, met alle nadelen (hoge prijzen bv.) van dien. Dat blijkt al als de lokale (zwarte) ´laundry lady´ op ons af komt stappen met de vraag of we soms wasgoed hebben. Na ons ontkennende antwoord, overhandigd ze me haar visitekaartje, compleet met haar mobiele nummer (!!!). Na rondgekeken te hebben, belanden we in een lokale kroeg, waar in iedere hoek t.v.´s hangen met CNN op het programma. Voor mij is het maanden geleden dat ik t.v. heb gekeken en dus wel geinig. We bestellen het lokale bier en krijgen ´Wadadli´s´, een broertje van het Dominicase ´Kubuli´. Enige biertjes en een leuk gesprek met de barkeeper verder gaan we op kosten van Nell (aardig niet ?) uit eten en krijgen een entrecote van het type dikke schoenzool. Op de terugweg naar de boot, schaffen we nog een plastic fles lokale rum aan en beginnen daar aan boord maar gelijk aan. Voor het eerst zie ik hier Pelikanen, die op een zeer komische manier vissen. Ze vliegen een meter of tien boven het water en laten zich bij het zien van vis als een zak aardappelen uit de lucht in het water vallen. Schuw zijn ze ook niet en het gebeurt meermalen dat ze je de schrik op het lijf jagen door achter je rug vlak naast de boot in het water te plonzen. Met Dick is het leuk discusiëren over het leven en onder het genot van muziek van Anouk, praten we over vrouwen, kinderen, trouwen en de wereld om ons heen en voor we er erg in hebben is het alweer laat. De volgende ochtend is de fles rum spoorloos verdwenen. Zouden we hem dan hebben leeggemaakt, waarna die overboord is gewaait ? We weten het niet meer ..... Na het ontbijt klaren we op een verschrikkelijk administratieve manier in en worden we diverse dollars lichter gemaakt aan visumkosten en ´cruising permits´. In één van de lokale winkels vinden we een nieuwe stuurkabel en worden we door een neger geholpen om er een kous aan te krimpen. Op mijn vraag of hij óók een kous op de oude kabel kan maken, zodat ik een slot heb voor de dinghy antwoord hij dat dat een ´tomorrow job´ is. Verbaasd kijk ik hem aan (het is vijf minuten werk) aan zeg dat we het dan maar vergeten. Hij loopt weg en vervolgens komt Dick twee minuten later aanstappen met twee kousjes en kunnen we kennelijk zelf aan de gang. De rest van de dag gaat om met het vervangen van de stuurkabel en als we later in de middag aan een biertje zitten komt er een grietje in een dinghy langszij met de Nederlandse vraag waarom ik een vlag van de bruine vloot in het stag heb hangen. Na mijn antwoord dat een vriend met een bruine vloot bak chartert, vragen we haar voor een biertje aan boord en horen haar verhaal. Het is weer eens ongelofelijk géén toeval als ik haar (vaag) blijk te kennen. Ze heet Nanda (voor ons Wanda) Stelling en komt uit Wormerveer, waar ook J & J (tevens ex-schoonouwelui) vandaan komen en woonde zo´n beetje drie huizen verder. Na enige jaren als vertegenwoordigster in woninginrichting materialen te hebben gewerkt en een teleurstellende relatie achter de rug (Bart Bot uit Medemblik, ongetwijfeld weer lezers die hem kennen) gaat ze een jaar geleden voor enige maanden naar Nieuw Zeeland (waar Dick zeven jaar heeft gewoond) en monsterd vervolgens aan als kok-serveerster op een particulier miljoenen motorjacht, waarmee ze van Florida naar Antigua vaart. Ondertussen is ze overgestapt op een 50 voets zeiljacht van een Amerikaan en is druk bezig het hele schip van onder tot boven schoon te maken en te poetsen. In juli gaat ze terug naar Nederland om dan als maat te gaan varen op de Grootvorst, een bruine vlootbak uit Wormerveer, die Hoorn als thuishaven heeft (nieuw slachtoffer voor lange Bram ??). We kletsen nog wat af en worden uitgenodigd om zondag met haar naar ´Shirley heights´ te gaan, gelegen op een hoge klif die op de beide havens en de zee uitkijkt, waar één keer in de week een band optreed en een bbq word gehouden. De volgende dag gaan we op zoek naar een duikfles voor Dick. Kopen blijkt veel te duur en dus besluiten we om er een te huren. Oók dit is kostbaar, maar we moeten wat. Net buiten de haveningang blijkt een mooie duikstek te zijn, waar we met de dinghy heen kunnen varen. Het is voor Dick de eerste keer in jaren dat hij weer duikt en als we uiteindelijk te water gaan, blijkt hij niet genoeg lood te hebben en moet als een gek zwemmen om beneden te blijven. De duiken die we vervolgens maken zijn prachtig. Het is een mooie omgeving onder water, met allemaal levensgrote rotsblokken en duizenden vissen. De grote hoeveelheid koraal en sponzen, die Rob en ik op Martinique hebben gezien ontbreken echter en naar mijn mening was het daar toch mooier. Die zondag lopen we met Wanda een paar kilometer omhoog naar het feest en belanden in een drukte van jewelste. Kennelijk is dit overal bekend en komen de toeristen van heinde en ver om hier de steelband en de zonsondergang mee te maken. Het is gezellig, er zijn nog meer Nederlanders en ik maak de fout (alweer ?) om in plaats van bier aan de rum-punch te gaan. Deze blijkt nogal sterk en na drie plastic bekers raak ik aardig aangeschoten. We rijden met z´n allen in een taxi terug naar Falmouth harbour, drinken hier en daar nog wat en eten in een lokaal tentje heerlijke maar erg pittige roti´s. Uiteindelijk, diep in de nacht lopen we met z´n drieën terug naar English harbour, in de wetenschap dat onze dinghy aan de andere kant van de baai ligt, maar in de hoop een lift te kunnen krijgen. Dit lukt niet en Nanda stelt voor om dan maar rond de baai te lopen naar de dinghy. Als ik ergens even ga zitten ben ik hun plotseling kwijt en kan ze niet meer vinden. Ik loop terug en hoop nogmaals op een lift (en anders ga ik zwemmen had ik bedacht). Gelukkig komt er nog iemand met een dinghy en brengt me naar Bamba, waar ik uitgeput in een diepe slaap val. De volgende ochtend hoor ik van Dick dat hij en Nanda een uur of anderhalf hebben gelopen naar de dinghy, waarna het buitenboord motortje er ook nog na twee minuten mee nokte (benzine kraan stond dicht - haha) en ze met de handen roeiend verder moesten. Een tocht met ´hindernissen´ derhalve. Een beetje duf lichten we de volgende dag het anker om naar de westkant van het eiland te varen. Antigua is, anders als de voorafgaande eilanden een koraaleiland en niet vulkanisch. De wateren rondom het eiland zijn derhalve relatief ondiep en hebben diverse riffen onder water. Al met al geeft dit een nieuwe dimensie aan het varen, als je gewend bent aan diep water, óók dicht onder de kust. Ik heb geen detailkaarten van dit gebied en we moeten het dus met de pilot doen. Met ome Chris op schoot en de vislijnen overboord, zeilen we met stralend weer door kraakhelder water naar Deep Bay. Het water is zo helder dat je de bodem kunt zien en een beetje zenuwachtig zitten we uit te kijken naar riffen. Dick houd de dieptemeter in de gaten en op een bepaald moment roept hij dieptes van vijf en vier meter. Dan begint als een razende Dick z´n hengel af te lopen. Eindelijk vis en na een worsteling van tien minuten ligt er een zoutwater snoek (Barracuda) van een centimeter of tachtig aan dek. Jammer genoeg geen eten. De Barracuda is een aaseter en raakt door het eten van koraalvis besmet met niet afbreekbaar gif, dat bij mensen, als je zo´n beest eet, stoornissen aan het zenuwgestel teweeg kan brengen. Geadviseerd word om alle Barracuda´s groter als 60 centimeter niet te eten. Toch maakt Dick hem schoon, om als aas voor andere vissen te dienen. s´Avonds in de ankerbaai vangen we wat kleine vis met de Barracuda, maar niets groot genoeg om in de pan te donderen. De volgende dag spreek ik Piet en verhaal over de spannende tocht door zeer ondiep water. Piet antwoord laconiek dat ik toch ook op het IJsselmeer vaar, waar het ook niet dieper als vier meter is. Dat is waar, maar dit is toch anders. De volgende dag doen we een kort tripje naar St.John, de hoofdplaats van Antigua en vinden een oude niet toeristiese stad. Qua sfeer en stemming net zoiets als Bridgetown Barbados, maar dan een tikkie armer. We slenteren wat door de stad, drinken een biertje met wat locals en bellen allebei naar huis. s´Avonds lezen we onder toenemende spanning ome Chris voor onze tocht naar het bijna onbewoonde noorden van het eiland, waar enige onbevolkte eilandjes tussen het koraal liggen, waar je eindeloos moet kunnen snorkelen. Volgens Chris moet je zorgen dat je met de zon in de rug bij de riffen arriveerd, waarna er iemand met een polaroid zonnebril voorop moet gaan staan om jezelf door het rif te ´eye ballen´. Dit klinkt verschrikkelijk als je het nog nooit gedaan hebt en klinkt als ´één foutje en het is gebeurd met je schip .....´. Kennelijk moet je goed letten op de kleuren van het water, blauw, groen en donker zijn vaak ok, maar zodra het bruin word moet je er in een boog omheen. Affijn, met spanning in het lijf gaan we op weg en na een uur varen blijk ik een verschrikkelijke navigatorische fout te hebben gemaakt. Ineens zitten we midden tussen de riffen van het barriere rif dat de noordkant van Antigua omzoomt. Geschrokken laten we de zeilen zakken en starten de motor om zeer langzaam voort te gaan. Dick ´eye balt´ zich suf voorop de punt en we krijgen een aardige vuurdoop in het ´rif-lezen´. Na enige tijd blijkt het met de zon in de rug inderdaad niet zo heel moeilijk en zijn de ondiepe plekken goed van de diepere plekken te onderscheiden. Tussen de riffen door laveren we terug naar dieper water en zetten opgelucht de tocht voort. Uiteindelijk arriveren we s´middags bij ´Great Bird Island´, een onbewoond prachtig stukje natuur, met fantasties onderwater leven. De twee daarop volgende dagen doen we rustig aan, relaxen wat en snorkelen ons suf (best vermoeiend een uurtje zwemmen). Alles onder water is écht fantasties en in water van twee meter diep, zie je precies hetzelfde als wat je elders met een fles op je rug moet zoeken. We gaan op weg naar Barbuda, waar we volgens ome Chris nog meer ons best moeten doen met eye ballen, aangezien er nog meer en veelal niet in kaart gebrachte riffen zijn. We zoeken onderweg schelpen op een klein eilandje dat hierom bekend staat, maar kennelijk zijn velen ons al voor geweest, want echt veel bijzonders ligt er niet en overnachten in de baai van een ander eiland. De volgende ochtend tijdens het ontbijt, komt ineens de dinghy voorbij drijven. Het touwtje (door Dick vastgemaakt - ahum) heeft zichzelf losgeknoopt en de dinghy plus buitenboord motor gaan er als een speer op de wind vandoor. Droog vraagt Dick of ie er soms achteraan moet en ik schop hem haast het water in. Blij dat dit niet s´nachts is gebeurd, want dan hadden we naar de dinghy kunnen fluiten. Die hadden we nooit meer gevonden. We steken door het barriere rif van Antigua en gaan op weg naar Barbuda. Deze keer weer succes met vissen, als we eerst een ´Barratuna´ (volgens Dick een tonijn met de kop van een Barracuda) vangen en daarna wederom een grote Barracuda. De Barratuna is later door mij in een boekje herkend als een Spanish Mackerel en word gefileerd voor het avondeten. De Barracuda gaat wederom als aas fungeren voor andere vis. Als we Barbuda naderen en het eye ballen bijna moet beginnen, begint er ook bewolking te komen en word het zicht op de riffen zeer slecht. We kijken elkaar aan en wagen het, met de route van ome Chris in het hoofd, toch maar op. Gelukkig voor ons laat de zon zich op de kritieke momenten even zien en laten we vlak voor het strand van Cocao beach het anker vallen. Dit moet een van de mooiste en langste stranden van het Carieb zijn en het is er inderdaad schitterend. Het zand is zo fijn als poedersuiker en als er een golf op het strand breekt, veranderd de kleur van het zand in een soort roze. Lokaal staat dit strand dan ook bekend als ´Pink beach´. Ook zijn hier diverse zeeschildpadden thuis en diverse malen zwemmen er een stuk of drie rond de boot. Het word vervelend, maar we zwemmen en snorkelen wéér in kristalhelder water van een graad of negenentwintig en eten s´avonds onze Barratuna met veel smaak op. De volgende dag gaan we met de zon in de rug en als gekken eye ballend op weg naar een nog mooiere ankerplek, vlak achter het barriere rif rond Barbuda, ´Spanish point´ geheten. Alles gaat, nu we ervaren rif lezers zijn, voorspoedig en we laten twee uur later op een inderdaad fantasties plekje het anker vallen. Aan de ene kant het strand en voor ons uit het rif waarop de Atlantische brekers kapot slaan, gewoonweg een droom en we raken niet uitgekeken. We gaan de kant op voor een wandeling, snorkelen, eten een hapje, doen een borrel en verwensen het kutleven wat we hebben. s´Avonds gaan de hengels overboord met de Barracuda als aas en binnen een paar minuten heb ik beet. De vis zwemt weg, om daarna het idee te geven zichzelf vast aan de bodem te hebben gemaakt. Ik begin te trekken, waarna de lijn breekt, jammer. Vlak daarna krijgt Dick beet en na een pittig potje trekken, komt er een rog (Éagle ray) boven water met een spanwijdte van een centimeter of tachtig. We schrikken ons rot en vragen ons af wat we daar nou mee moeten. Dick komt met de oplossing het beest een beetje uit het water te trekken en daarna het lijntje door te snijden. De haak schijnt vanzelf wel een keer uit z´n bek te vallen ...... In de loop van die avond en de volgende morgen vroeg, vangt Dick nog drie van deze vloerkleden, waaronder één hele grote. Ik vraag hem of ie soms een roggen piercing bedrijfje is begonnen. Al met al heeft ie de (vis) dag van z´n leven en is er weer één van z´n vooropgestelde wensen in vervulling gegaan. We gaan terug naar Antigua om uit te klaren en na een prachtige zeiltocht, gaan we voor anker in de baai van Jolly harbour, een opgezette jetset haven met condominiums en een steiger voor de deur. We hebben een onrustig nachtje als s´avonds de deining de baai binnen komt zetten. De volgende dag gaan we met de dinghy naar de douane en het eerste wat me gevraagd word is waar m´n boot is. Die ligt hiervoor in de baai antwoord ik nonchalant, waarop ik het antwoord krijg dat zonder boot aan de kade er niet word uitgeklaard. Ik dis nog een verhaal op over motorpech, maar het mag niet baten, we worden niet uitgeklaard. Kwaad zeg ik de borst dat ik dan vertrek zonder uit te klaren, waarop hij antwoord dat ik dan wel eens last kan krijgen met de coastguard. Ik overleg met Dick en we besluiten toch te vertrekken. We spreken met Piet en melden dat we die middag naar Deshaies, noordwest Guadeloupe zullen varen. We komen daar s´nachts aan en dit is tevens voor Dick de eerste keer s´nachts zeilen. Moet je ook eens hebben meegemaakt. We varen weer langs Montserrat en deze keer kan ik het op de vulkaan zien gloeien, net een grote barbeque. Even later zien we waarschijnlijk een komeet of iets dergelijks door de dampkring vallen, met een lange vurige staart achter zich aan. Heel wat anders als een vallende ster. De rook blijft nog lang bij het licht van de maan zichtbaar, totdat het door de wind verwaait, een prachtig schouwspel. Bij aankomst blijkt het druk in de baai van Deshaies, waarschijnlijk allemaal in verband met de aanstaande volledige zonsverduistering. Met Dick voorop met een zaklamp, zoeken we een plekje en laten het anker vallen. We nemen een borrel op weer een goeie afloop en spreken af dat de eerste die wakker is brood gaat halen bij de Boulanger. Je kunt namelijk zeggen van die Fransen wat je wilt, maar broodjes bakken dat kunnen ze wel. De volgende morgen word ik wakker en hoor Dick al in de kuip rommelen, dus hij haalt brood. Hoor ik hem opeens zeggen ´hoe heb jij dat geflikt ?, hier is brood en croissants, maar de dinghy ligt nog aan dek, ben je wezen zwemmen ?´. Nee dus en ineens begint me te dagen dat de Tristan hier wel eens zou kunnen zijn. En jawel hoor, verderop in de baai zie ik het Koopmansie liggen, leuk dat ze aan brood voor ons gedacht hebben. Even later komen ze aan boord en hebben reuze schik, omdat ze door de kijker het stomverbaasde gezicht van Dick hadden gezien toen die het brood ontdekte. Het is een leuk weerzien en alle beleefde avonturen worden uitgewisseld onder het genot van een bakkie en een broodje. Die avond gaan we met z´n allen uit eten en word het wederom gezellig laat. De volgende dag staat de volledige zonsverduistering op het programma en we duimen voor een onbewolkte hemel. We vragen ons af hoe we ernaar kunnen kijken, een normale zonnebril schijnt niet te gaan. Laura komt met het verhaal van haar moeder dat je door een CD naar de zon kan kijken. We schieten in de lach om dit belachelijke verhaal. Lau, gekrenkt in haar trots pakt binnen een CD en houd hem voor één oog en kijkt naar de zon. Haar beurt om te lachen, want het werkt dus wel ....
Het duimen hielp dus niet. Vanaf de bergen waaien regelmatig wolken richting zee, die daar dan langzaam oplossen. Ik opper het plan om het anker te lichten en de zee op te varen, om meer kans te hebben op een goed uitzicht. We gaan nog even de wal op en nodigen Laura & Luc uit met ons mee te gaan. Op de wal is het een drukte van belang. Veel toeristen zijn kennelijk voor het spektakel naar deze kust gekomen en op de steiger staat zelfs een min of meer professionele cameraploeg opgesteld. In het dorp word er ondertussen met speciale zonnebrilletjes geleurd. Was gisteren de prijs nog een tientje, nu kopen we er vijf voor hetzelfde geld (één voor de breek). De handelaartjes kiezen eieren voor hun geld, het duurt meer als 400 jaar voordat hier weer zoiets gebeurt.
Ongeveer een uur vóór uur U, gaan we de zee op en varen een mijl of vijf uit de kust, samen met diverse toeristen bootjes, die grof geld hebben betaald om mee te mogen. Door onze brilletjes turend zien we de eerste zwarte rand aan de onderkant van de zon komen en geleidelijk word dit steeds meer. We discussiëren wat ons te wachten staat en volgens Dick gaat het straks echt donker worden. We proberen op allerlij manieren foto´s te maken en ik ben benieuwd of daar wat van terecht is gekomen. Op het moment dat de zon voor 99% is verduisterd, is het nog niet echt veel donkerder geworden en ik vraag me hardop af of Dick wel gelijk heeft. Dan gebeurt het, binnen een minuut word het inderdaad bijna donker, met het meest fantastiese licht wat ik ooit in m´n leven heb gezien. Het is niet uit te leggen, een soort violet achtige kleur, die langzaam donkerder kleurt. Ik sta te schreeuwen aan dek van enthousiasme (de video die Luc heeft gemaakt zal het bewijzen) en kijk vol bewondering en ook een beetje ontroerd om me heen. Guadeloupe op de achtergrond is goed te zien en ook daar hebben het dorp en de groene bergen een wonderlijke kleur. Overal op de kant zien we flitslichten van mensen die dit op de gevoelige plaat willen vastleggen. De verduistering duurt voor m´n gevoel een minuut of twee, waarna het net zo snel als het donker werd weer licht word. Na elkaar nog eens uitgebreid verteld te hebben hoe geweldig het was, varen we terug. s´Avonds bak ik voor iedereen pannekoeken en volgt er weer een afscheid van Laura & Luc, die de volgende morgen, volgestopt met eye-ball tips richting Antigua vertrekken.
Wel maken we een paar principe afspraken om elkaar, als Nell hier is, op Saba of St.Eustatius te treffen.
Dick en ik zeilen zuidwaarts naar de eilanden groep Les Saintes en hebben onder de kust van Guadeloupe moeite om Bamba zeilend te houden. Het blijft waardeloos zeilen, vlak onder een hoge kust. Het ene moment waait het windkracht zeven en hetvolgende windkracht nul. Het einde nadert voor Dick, we doen de gebruikelijke dingen en zwerven wat rond over het eiland. Ons laatste spannende tochtje lezen we in ome Chris, een prachtig baaitje aan de westkant van het eiland, met een zeer nauwe doorgang waar altijd hoge branding staat. Het klinkt weer geweldig, maar de volgende dag blijkt de werkelijk deze keer minder erg. Er staat weinig wind en we hobbelen op het gemak, de inderdaad schitterende (en door Chris z´n moeilijke verhalen) zeer rustige baai binnen. De dag daarop naar Basse Terre, waar Dick op de bus naar het vliegveld gaat en ik met gezwinde spoed naar St. Maarten. We meren af in de jachthaven en gooien er een paar honderd liter zoet water tegenaan om Bamba, kleding en onszelf schoon te maken. Die avond ons afscheidsetentje. De stad is een goed uurtje lopen en na wat te hebben rondgekeken, vinden we een leuk terras met een zéér aardige serveer mevrouw. We bestellen een soort entrecote menu met pasta. Zoals gewoonlijk bestel ik het vlees rood en krijg dat deze keer ook. De baklap heeft de pan amper gezien, maar blijkt zeer wel te smaken. De volgende morgen nemen we afscheid. Het waren drie weken uit een spannend jongensboek en ik heb me zeer wel vermaakt. Dick terug naar vrouw en kinderen en ik weer eens op weg naar Nell. Het eerste stuk begint spannend, met Dick Bamba nakijkend vanaf de pier. Ik moet weer wennen aan het alleen varen en er staat een bult wind, recht in de kont. Op een gegeven moment vaar ik zelfs negen knopen, een nieuw record (+/- 16 km/u). Later valt de wind weg en moet ik een paar uur langs de kust motoren, voordat de wind weer oppikt. Die nacht zit ik meer op de pot dan dat ik aan het varen ben. Kennelijk toch niet zo goed, zo´n erg rauw stuk vlees ....... Even na de middag krijg ik St.Maarten in zicht en anker in de hoofdplaats Philipsburg. Het is een drukte van belang met een boel gehuurde zeiljachten voor anker. Het is het weekend van de Heineken regatta, een door Heineken gesponsorde zeilwedstrijd, verdeeld over drie dagen. Het gehele Nederlandse bedrijfsleven blijkt aanwezig, gezien de stickers, vlaggen, t-shirtjes en 100 andere manieren om reclame te maken. ABN-AMRO, GTI, vliegveld Lelystad (waar was jij Ed ?), Amsterdamse fijnhouthandel etc. etc. Kennelijk is dit evenement een aanleiding om personeel, klanten of anderszins een weekje Carieb met sportief tintje te gunnen. Ik ga de wal op en vind de lokale kroeg omgetoverd tot een Heineken bastion. De groepjes overwegend mannen, gestoken in leuke uniformpjes maken veel lawaai en zijn écht een weekje uit. Ik krijg er een verkeerde smaak van in m´n mond, allemaal érg foute mannen.
Ik ga op zoek naar een telefoon en ondanks dat dit een stukje Nederland zou moeten zijn, blijkt het niet mee te vallen om naar Nederland te bellen. Ik word van het kastje naar de muur gestuurd en hou het tijdelijk voor gezien en stap McDonalds binnen voor een hamburger, om daar Nanda weer tegen het lijf te lopen. We moeten lachen en hebben dezelfde opinie over de tijdelijke regatta-gekte. Ik weet Nell te bereiken (voor $8 per minuut !), die bezig is haar tas te pakken en ga daarna met Nanda naar de kroeg, waar we diverse van een hoog ´bal´ gehalte voorziene foute mannen lekker in de zeik nemen. Vooral het groepje van één of andere verzekerings maatschappij, allemaal gestoken in fel oranje kleding moet het ontgelden. Later keert Nanda terug naar het Franse deel, waar haar schip ligt en ga ik naar bed. De volgende ochtend naar Simpson baai, vlak bij het vliegveld, waar ik om twee uur s´middags met spanning en om de sfeer erin te houden, met twee zeer onderkoelde pijpjes Heineken op Nell sta te wachten. Ik ontmoet weer een prachtige vrouw, haartjes zeer kort en nog een bruin tintje van de twee weken Martinique. We zijn alletwee weer blij en gelukkig elkaar te zien, voor zeventien hele (hopelijk lange) dagen. We drinken een borrel, zwemmen in het heldere pislauwe water van de baai, gaan uit eten bij een Argentijn met zeer amusante life-muziek en bedrijven daarna drijvend de liefde. Een dag met een blinkend gouden randje. De dagen daarna mengen we ons in de regatta. Ondanks de foute mannen, is het toch een prachtig gezicht om meer als tweehonderd boten een wedstrijd te zien varen. Behalve de toeristen klasse, zijn er ook een aantal echte race bakken en als klap op de vuurpijl ook een tall-ship klasse, waar diverse Nederlandse charterschepen aan mee doen. De Sir Robert Baden Powell, de Swan fan Makkum en de Antigua, allemaal Nederlandse dwarsgetuigde schepen, die hier in het Carieb met gasten varen. Zondagavond, na drie dagen wedstrijden, zijn we aanwezig bij de zeer langdurige prijsuitreiking. Op de Hollandse manier, krijgt bijna elk schip een prijs of in ieder geval een vermelding. We zien Willem, schipper van de Swan fan Makkum en ik doe de groeten van JeePee, een vriend die vorig seizoen heeft meegevaren. Wegens een protest (zo gaat het nou altijd bij zeilwedstrijden) kan de hoofdprijs niet worden uitgereikt, waarbij we ook te horen krijgen dat één van de Amerikaanse race bakken de afsluitende wedstrijd met de wereldberoemde Dennis Connor aan het stuur heeft gezeild. Vermoeid van het lange staan, vinden we naast de kroeg een muurtje om te zitten, vanwaar we een goed uitzicht hebben op het brallerige gepeupel, als er een groepje Amerikanen naast ons komt zitten. Ik kijk opzij en staar recht in het gezicht van ....... Dennis Connor. Ik stoot Nell aan en voel me toch een beetje vereerd. Het moet een kwal van een vent zijn, maar hij weet over het algemeen wel te winnen. Gezien het informele sfeertje, wil ik niet om een handtekening vragen.
We gaan zeilen, het word tijd om Nell vertrouwd te maken met de boot en de zee. Ik heb me voorgenomen haar zoveel mogelijk te laten sturen, om haar het idee te geven dat er niets gebeurd als we door een windvlaag scheef gaan of iets dergelijks. We zeilen naar Marigot, op het Franse gedeelte en vinden daar inderdaad een stukje Frankrijk, iedereen spreekt Frans, lekker stokbrood en leuke Gendarmes in korte broekjes. Heel anders dan het Nederlandse deel, want daar vind je behalve een Juliana school absoluut niets van Nederland terug en is alles op de Amerikaanse toerist ingesteld. Zelfs het lokale geld, de Antilliaanse gulden, word haast niet óf met rare blikken aangenomen, de dollar regeert hier. Ook spreekt geen mens Nederlands, alhoewel ze dat wel op school schijnen te leren.
Volgende stop Anguilla, een Engels belastingvrij eiland, waar je gemakkelijk én goedkoop kunt trouwen (later hoor ik dat Willem van de Zwarte zwaan, die we op Martinique hadden ontmoet, hier wél met zijn Loes in het huwelijk is getreden). Schrik niet, dat is er niet van gekomen. Nell wil in Nederland trouwen en eigenlijk ben ik dat wel met haar eens. Anguilla is klein en rustig. Er wonen maar een paar duizend mensen, die tegenwoordig van het toerisme leven. We ankeren in een baai uit het boekje, prachtige omgeving, spierwit strand met een paar barretjes en restaurantjes en een badhok waar je gratis kunt douchen. We klaren in bij de douane en moeten aardig wat geld betalen voor een zogenaamde ´cruising permit´. Het leven is klote op deze manier.
Anguilla heeft een grappige recente geschiedenis. Begin 60-er jaren werden ze samen met St.Kitts & Nevis en nog andere eilanden onafhankelijk gemaakt van Engeland, dit geheel tegen de zin van de Anguillaanse bevolking. De regering kwam in St.Kitts te zitten en binnen niet al te lange tijd, werden alle overheidsfuncties op Anguilla vervangen door mensen uit St.Kitts. De bevolking hier kwam in opstand en belegerde het plaatselijke politieburo, zonder dat er gewonden vielen. Iedereen uit St.Kitts ontvluchtte het eiland en een handjevol Anguillanen ging ze in kleine bootjes achterna om vervolgens St.Kitts binnen te vallen. Dit lukte natuurlijk niet waarna ze naar Anguilla terugkeerden. In het ontstane machtsvacuüm, begonnen een paar slimme Amerikaanse zakenlui grof te investeren om hierna natuurlijk grof te gaan verdienen. In Engeland zagen ze dit ondertussen van een afstandje aan en dachten dat de Amerikaanse maffia Anguilla was binnengevallen, waarop ze de good old Navy eropaf stuurden. Mariniers werden op de stranden gedropt, om daar alleen maar lachende locals aan te treffen. Resultaat van dit alles was wel dat Anguilla weer bij Engeland werd gevoegd en iedereen weer blij.
We maken een dagtocht naar een koraaleilandje voor de kust, Nell stuurt, ze doet het beter als ik en alles gaat hardstikke goed (goed joh). Als we met de dinghy om het eiland heen varen om naar het strand te gaan, slaat in hoge golven het motortje af en ziet Nell ons al op de rotsen worden gesmeten. Achter ons aan komt een hele grote catamaran vol toeristen en met armzwaaien maak ik hem duidelijk dat we onbestuurbaar zijn. Hij kan gelukkig om ons heen varen en ik krijg het motortje weer aan de praat, maar Nell is er niet meer van overtuigd dat we door de branding verder moeten. Dus aan de andere kant het eiland op en lopend naar het strand. Alles weer prachtig, mooi strand met het barriere rif en de oceaan op de achtergrond. We snorkelen en zien weer de mooiste dingen onder water. s´Avonds terug op Anguilla eten we romantisch bij kaarslicht in een lokaal tentje en gaan moe naar bed.
Saba staat op het programma, een tocht van 50 mijl, ongeveer een uur of tien varen. We treffen prachtig weer, zonnig, windje 4 tot 5 en halve wind. Arie heeft er zin in en eigenlijk hoeven we niets anders dan genieten en relaxen. Het vislijntje gaat overboord, je weet maar nooit en met nog twintig mijl te gaan, komt Saba langzaam in zicht, een massieve steenklomp, die steil uit zee oprijst, met een top van een kleine 900 meter. Wegens de diepte tot vlak voor de kust, zijn er geen ankerplekken op Saba en heeft de eilandbevolking gezorgt voor een stuk of tien meerboeien, waaraan je de boot kunt vastknopen. Als we de noordpunt van het eiland ronden, begint het behoorlijk te blazen én krijgen we beet. Ik roep naar Nell dat ze moet sturen, zodat ik de vis kan binnendraaien. Nee dus, Nell ziet het niet zitten met deze wind en door de snelheid van de boot verspelen we de vis, jammer maar helaas. Op de plaats van de meerboeien aangekomen, blijken er geen andere schepen te liggen, wat niet verwonderlijk is, want het gaat echt te keer, veel wind en behoorlijke golven. We besluiten door te varen naar het kleine haventje in het zuiden, om te kijken hoe het daar is. Geen verbetering, ook hier maar één bootje aan de meerboei, dat verschrikkelijk te keer gaat. We overleggen en gaan na een pittige discussie over op plan B, 25 mijl verder ligt St.Eustatius, maar het word wel donker en de wind neemt nog steeds toe. Hakkend aan de wind, gaat Bamba er als een wilde tegenaan en lopen we gemiddeld een knoop of zes. Nell kijkt afentoe een beetje bedenkelijk, maar het gaat hardstikke goed, alleen krijg ik maar één biertje, ik moet ons eerst veilig op St.Eustatius krijgen ...... Dat lukt, iets meer als vier uur na vertrek uit Saba, lopen we de baai van Oranjestad binnen en zoeken langzaam onze weg om een goeie ankerplek te vinden, als het plotseling als een gek gaat regenen. Ik ben op dat moment brillenjood en zie meteen geen pest meer. Nell dus voorop om aanwijzingen te geven. ´Rechts ligt een boot voor anker, zie je die ?´, nee dus. Na een kwartiertje scharrelen ben ik het zat en ploft het anker naar beneden. We zien morgen wel hoe we liggen. Eten, ik barst van de honger en heb trek in een borrel. Nell komt naar buiten en meld dat het zeiknat is binnen en dat er een hoop water onder de vloer staat. Ik vloek en ga kijken waar dat nou weer vandaan komt. Het voorluik blijkt niet dicht en het overkomende zeewater van de laatste uren heeft zonder pardon z´n weg naar binnen gezocht. Nell beweert bij hoog en laag de luiken te hebben gesloten, maar luiken gaan volgens mij niet vanzelf open ...... (hè lieverd). De volgende dag ankeren we dichter bij de kade en aangezien de zon weer schijnt, kan alle natte zooi naar buiten om te drogen. We zitten lekker aan een bakkie, als ik een bekende mast aan de horizon zie opdoemen ..... de Tristan in aantocht. We zijn alletwee hardstikke blij Laura en Luc weer te zien en nadat ze zijn geankerd, volgt er bij ons aan boord een leuk weerzien. Die middag gaan we de kant op en vinden een schitterend eiland. Er wonen hier maar twaalfhonderd mensen én er word door diverse mensen Nederlands gesproken. In de achtiende eeuw was St.Eustatius een overslag haven voor goederen uit het Carieb richting Europa. De hele baai moet op de wal hebben volgestaan met pakhuizen en in de baai moeten op hoogtijdagen meer als 100 schepen hebben gelegen. Op het eiland woonden destijds meer als 9000 mensen. Het eiland was zeer welvarend en werd ´de gouden rots´ genoemd. Dit alles wetende, is één en ander niet voor te stellen. Behalve twee vervallen ruïnes, zijn alle pakhuizen in zee verdwenen en met een bootje of tien in de baai heb je alles gehad. We lopen over de oude slavenweg naar het hoger gelegen dorp en vinden diverse historische gebouwen en een aangename rust. De eerste local die we tegenkomen lijkt een tikkie aangeschoten, spreekt ons in het Engels aan, maar als hij hoort dat we Nederlanders zijn, gaat hij ook over op Nederlands. Hij blijkt een ´geregistreerde´ gids te zijn en we zouden hem kunnen huren om de ´Quill´, de lokale vulkaan te beklimmen. Als ik hem zeg dat we waarschijnlijk op eigen houtje gaan, komt hij met een onwaarschijnlijk verhaal. Volgens hem is dit het seizoen van de ´killerbees´, zeer gevaarlijke bijen en moeten we erg oppassen. Zonder gids naar boven kan nare gevolgen hebben. Hij vervolgt met het verhaal dat de week ervoor, de Nederlandse marine hier een oefening heeft gehouden, waarbij diverse mariniers waren gestoken met noodlottige gevolgen. We doen wat lacherig tegen de man en vragen de weg naar de toeristen informatie. Daar hebben we een leuk gesprek met de beheerder, Roland Lopez, van Portugese komaf en horen we veel over de huidige toestand op het eiland (later op de begraafplaats blijkt het te barsten van de dooie Lopessen). Op dit moment zijn er tachtig hotelbedden en de meeste toeristen komen voor de twee duikscholen hier aanwezig. Er word hard gewerkt, als je het mij vraagt vooral in gedachten, om een deel van de pakhuizen en alle historische gebouwen in het dorp in de oude glorie te herstellen, mede gefinancierd uit Nederland. Verder blijkt het een komen en gaan van allerhande winkeltjes en restaurantjes, die het hier een tijdje proberen en weer verdwijnen. Met 80 hotelbedden is er niet al te veel handel lijkt me. Natuurlijk vragen we ook naar de ´killerbees´ en de beheerder lacht en zegt dat ie daar op het eiland nog nooit over heeft gehoord. Tot zover de betrouwbaarheid van de lokale gids. Met een routebeschrijving van de diverse wandelingen op het eiland, nemen we afscheid en verkennen verder het dorp. Eén van de eerste dingen die opvalt is dat elke woning minstens één, maar meestal twee autowrakken in de tuin heeft liggen. Kennelijk is er geen centrale plek waar dit ´afval´ naar toe kan worden gebracht. De mensen die we tegenkomen zijn allerhartelijks en de meesten spreken met ons in het Nederlands. We bezoeken het fort, en de gedeeltelijk vervallen kerk, met op de begraafplaats veel Nederlandse graven uit de tijd dat het hier een bruisende bedoening moet zijn geweest. We gaan op zoek naar een koud biertje, maar dat blijkt niet eenvoudig te vinden. Uiteindelijk laven we ons buiten op de stoep bij een klein levensmiddelen winkeltje met een ijskast. De locals vinden het allemaal prachtig. Later die middag ontdekken we hét lokale café, tevens afhaal restaurant, gerund door een Chinees, die al jaren op het eiland woont. Het is onwaarschijnlijk, maar deze vent runt het café én de keuken in z´n eentje en holt en vliegt van hot naar haar om iedereen te bedienen. Dit café blijkt later hét ontmoetingspunt van alle niet locals op het eiland, toeristen en mensen die hier werken. Die avond eten we in een leuk restaurant, met uitzicht op de baai, gerund door een Nederlander. We nemen het dagmenu, bami met saté en genieten van dit stukje Nederlands-Indië. De eigenaar blijkt hier een paar jaar geleden samen met zijn vrouw te zijn begonnen en moet zich ondertussen ook gewonnen geven. Z´n vrouw kon het hele kleine wereldje op het eiland niet meer aan en is naar Nederland vertrokken, om niet meer terug te komen en het restaurant is al een jaar zonder succes in de verkoop. We nemen aan boord nog een borrel en gaan na wéér een prachtige dag naar bed. De volgende ochtend wandelschoenen aan en op naar de top van de ´Quill´, zo´n zeshonderd meter boven zeeniveau. De conditie blijkt weer klote en iedereen heeft het, mede door de temperatuur, zwaar omhoog. Bij de krater aangekomen, ontmoeten we een team van de plaatselijke burgerwacht, die compleet met geweren op de rug aan het trainen zijn, onder leiding van een grappig Nederlands sprekende sergeant. We zien de ene na de andere ´soldaat´ meer dood dan levend uit de krater omhoog komen, waarna ze levenloos op de grond vallen. De sergeant mankeerd niets en spoort de mannen na tien minuten rust weer aan voor de afdaling naar het dorp. Als advies krijgen de mannen hetvolgende mee ´ok jongens, ontspannen maar en handrem los´. Wij gaan hogerop en bereiken na een hele klauterpartij het hoogste punt met een prachtig uitzicht over het hele eiland.
Zaterdagavond gaan we uit eten bij een lokaal tentje, dat ons was aanbevolen. We komen terecht op de binnenplaats van een woning, waar drie tafeltjes staan gedekt. Een menu bestaat niet, we moeten eten wat de pot schaft. De pot blijkt geit te zijn, waarvan we er al een paar duizend loslopend hebben gezien. Het smaakt redelijk en na een ijsje toe, gaan we naar het centrale café, waar inderdaad de zes Nederlanders, werkzaam op het eiland, een paar Amerikanen, ook werkzaam op het eiland en diverse Duitse duiktoeristen aan een borrel zitten. De Nederlanders zijn natuurlijk in ons geinteresseerd, aangezien ze verder niet echt veel aanspraak hebben en we hebben een leuke avond. Eén van de Nederlanders is hier en op Saba al twee jaar bezig om de plaatselijke brandweer te moderniseren en op te leiden. Het blijkt een smakelijke verteller en een ongelofelijk oud wijf. Over iedereen heeft ie wel wat te zeggen en binnen een uur weten wij wie wie is. Laura heeft in de Nederlandse restaurant houder een gesprekspartner gevonden en hoort van dé zondagse happening op het eiland, de brunch in zijn restaurant. Lau is de volgende dag jarig en Nell en ik worden op deze brunch uitgenodigd.
s´Morgens heeft Luc de Tristan met gastlandvlaggetjes versierd en gaan we er met ons kado op af. Later op de wal, op weg naar de brunch, zien we eerst nog een fantasties schouwspel van een zeker zeventig man sterke familie, die met z´n allen een stuk baai met een net afzetten om daarna de gevangen vis onder elkaar te verdelen. De brunch is inderdaad een happening, alle blanken zijn aanwezig en het eten en drinken smaakt meer dan goed. Die avond besluiten we om de volgende dag, samen met de Tristan, nogmaals te proberen om Saba aan te lopen. Het weer is nu beter en er word niet meer als windkracht vier voorspeld. Na een paar uurtjes rustig met elkaar te hebben opgezeilt, bereiken we Saba en deze keer is het goed te doen om aan een meerboei te liggen. De enigste plek waar je aan land kunt, is het kleine haventje aan de zuidkant, een klein half uurtje met de dinghy. We besluiten met z´n vieren in de Tristan dinghy te gaan, omdat die wat sneller is als Bambi. Dit word een natte bedoening en druipend van het zoute water bereiken we het haventje, waar we gelukkig onder een douche kunnen. Er is één weg op Saba, die word aangeduid als ´de weg die nooit gebouwd had moeten worden´. De weg is totaal 13 kilometer lang en verbind de drie dorpen op het eiland met het vliegveld in het noorden. Vóór de vijftiger jaren was er geen weg op Saba en waren er alleen looppaadjes tuseen de drie dorpen. Het verhaal gaat dat één van de inwoners een visioen had en de weg wilde aanleggen. Diverse wegenbouwers uit Nederland werden aangeschreven, maar allen kwamen terug met het antwoord dat het bouwen van een weg langs zulke steile hellingen niet mogelijk was. Waarop de vent van Saba een schriftelijke cursus wegenbouwen volgt en samen met de eilandbewoners vijftien jaar bouwt aan de dertien kilometer. We beginnen te lopen en ondervinden na tweehonderd meter al verschrikkelijke pijn in de kuiten, omdat het inderdaad niet normaal steil omhoog gaat. We worden ingelopen door een pick-up en kunnen meerijden. Er is hier geen openbaar vervoer en iedereen met een auto neemt lifters mee. We worden afgezet in één van de dorpjes en kijken onze ogen uit naar de verschrikkelijk leuke kneuterigheid van de omgeving. wat meteen opvalt is de properheid. Nergens afval of zwerfvuil en alle huisjes zijn netjes witgekalkt, nette rode daken en goed onderhouden tuintjes. Het lijkt een soort reuzen Madurodam. We slenteren rond, eten en drinken wat en tegen het eind van de middag melden we ons weer aan de kant van de weg voor een lift naar de haven. We worden meegenomen door een jonge Amerikaan, die hier op het eiland studeert (!) aan de hier gevestigde Internationale medische universiteit. Van hem horen we dat hier ongeveer driehonderd studenten zijn uit alle delen van de wereld. Nog eens wat anders, studeren op een tropisch eiland. De volgende dag spreek ik Rob van de Kaap Hoorn over de radio, die meld dat er harde wind word voorspeld. Nell en ik overleggen met de Tristan en we besluiten om los te gooien en de veertig mijl naar St.Maarten te varen. Het is weer een mooie zeildag en hoog aan de wind is het net bezeild. Bamba heeft er zin in en we lopen harder als de Tristan, die uiteindelijk een half uur later arriveerd. Het is weer eens tijd voor een grote biefstuk en we gaan met z´n vieren de wal op naar de Argentijn. De dagen die volgen staan in het teken van zonnen, zwemmen en genieten van elkaar, voordat J & J arriveren.
We liften naar het vliegveld en staan te wachten op de aankomst van J & J. Nell vraagt me of ik zenuwachtig ben, maar dat is het niet. Ik weet gewoon niet wat me te wachten staat. Het is nu bijna acht maanden geleden dat ik Joop in redelijk desolate toestand in Scheveningen op de wal heb gezet en ik vraag me af of J & J weten waar ze aan beginnen. Het is een 450 mijl naar de Dominicaanse republiek en gezien de ligging van de tussenliggende eilanden, ontkomen we niet aan een paar nachten doorvaren. Affijn de tijd zal het leren, we kunnen normaal gesproken goed met elkaar door de bocht en ik ben reuze makkelijk, dus de problemen zullen wel meevallen. Als ze uit de aankomsthal komen lopen schrik ik toch even. Joop heeft inderdaad een blik in z´n ogen die onzekerheid voorspelt en Joke is sinds de laatste keer dat ik haar zag hardstikke grijs. Verder zien ze er érg ´ziek´ uit. Een grapje onder de boterikken om mensen aan te duiden die nieuw zijn en nog erg wit zien. De ontmoeting is verder hartelijk en met de taxi gaan we richting de ´Soggy dollar bar´ voor een ontgroenings borrel. De ligging van de bar is dusdanig dat alle startende vliegtuigen pal over vliegen en inderdaad komt de 747 van Air France, die J & J heeft gebracht, overdenderen. Natuurlijk kijken J & J hun ogen uit. We zitten aan de lagoon, dertig graden, prachtig blauw water en diverse mega jachten afgemeerd aan de kade. De sfeer zit er in ieder geval in. Na de borrel gaat het in twee ritjes met Bambi naar de boot, waar J & J zich voor de komende weken installeren. Ze hebben een groot aantal boeken mee, dus ook ik kan voorlopig weer vooruit. We gaan later die middag zwemmen, waarmee gelijk het ultieme vakantie idee is geschapen.
De volgende dag besluiten we naar Philipsburg te gaan, tegen de wind dus een uurtje motoren. Er staan aardige golven en we maken een paar aardige zwiepers. Nell is zo vriendelijk te melden dat het niet veel erger als dit zal worden (dat ze niet gelijk had zou later blijken). We bezoeken Philipsburg, ik koop wat zeekaarten en pilots voor de komende weken, we eten een burgertje bij ome Mac en zitten later die middag aan bij het plaatselijke happy-hour. s´Avonds aan boord, veranderd het weer en begint het te hozen en verschrikkelijk vlagerig te waaien. De wind komt zeer plotseling, van alle kanten en ik durf voor de eerste keer niet te gaan slapen omdat ik bang ben dat het anker niet zal houden. Op diverse boten om ons heen brand ook het licht nog en het duurt tot een uur of twee s´morgens voor het rustiger word. We hadden het plan om 18 mijl te varen naar het zuidoostelijker gelegen St.Barts, maar aangezien de wind uit het zuidoosten komt en ik geen zin heb om de hele dag te kruisen, blazen we dit af en zeilen terug naar de lagoon, waar we naast Luc en Laura voor anker gaan. We gaan gezellig op visite en eten wederom bij de voortreffelijke Argentijn.
Het is zaterdagmiddag en we moeten (?) naar het beroemdste happy-hour van St.Maarten. Aan het eind van de lagoon zit de betreffende bar, met de illustere naam ´Lagoonies´. Aangekomen, blijkt het een tot op zekere hoogte niet van Luis herstelde hut met een hoog gezelligheidsgehalte. De hele Hollandse kolonie ´boterikken´ (een man of twintig) blijkt er te zitten en we worden gevraagd aan te schuiven. Het word een avond met prachtige verhalen. Iedereen heeft onderweg wel iets spannends, mafs of ontroerends meegemaakt en zoals dat gaat bij een borrel, worden de verhalen steeds indrukwekkender. Ik ontmoet Hans, een Nederlandse solozeiler van een jaar of 45, die maar liefst voor de 18e keer naar het Carieb is gezeilt. Hij heeft al 18 jaar een zelfgebouwd tweemastertje van een meter of tien, ´Off-course´ genaamd, kent bijna heel zeilend Nederland en geeft navigatie cursussen. Hij is zeilgek en heeft een heel aparte manier ontwikkeld om op een goedkope manier een paar maanden in warmere streken te verblijven. Z´n boot heeft een vaste ligplaats in Puerto Mogan, Gran Canaria en vandaaruit steekt hij midden januari over naar het Carieb, om daarna begin april weer terug te varen naar de Canarische eilanden. Al met al geeft hij, volgens eigen zeggen, niet meer uit als een kleine drieduizend gulden voor deze vier maanden. Ook Hans is het na 18 keer zat en zegt dat dit z´n laatste keer is. Het is grappig dat iedereen weer een andere manier van reizen heeft. Ik moet er niet aan denken ieder jaar twee keer die grote plas over te moeten. We eten later die avond chinees en halen daarna nog een afzakkertje in de ´Soggy dollar bar´. Het is al laat en het nog overeind staande publiek is in meerdere staten van alcoholische ontbinding. Joop ontpopt zich (weer eens) als een goede samaritaan, als hij zich ontfermt over een Engelsman die moeite heeft om overeind te blijven. Ik schenk er niet veel aandacht aan, totdat ik Joop plotseling naar de waterkant zie rennen. Blijkt de Engelsman zo van de steiger in het water te zijn gelopen. Joop vist hem eruit, waarop de Engelsman (zeker tijdelijk ontnuchterd) gelijk weer een biertje besteld... Ik ben het bier zat en ga over op de ´Jack´, zonder ijs. Dit geeft de bardame kennelijk problemen met de hoeveelheid in te schenken drank, want ik krijg een verschrikkelijke bel. Drie bellen later gaat het lampje bij me uit. We gaan en ik weet de dinghy nog probleemloos naar Bamba te sturen, waarna ik buiten op dek ga liggen en even later de chinese maaltijd aan de vissen voer. Weet je gelijk weer waar je staat.
De laatste twee dagen met Nell aan boord vliegen om, J & J verkennen wat van het eiland per openbaar vervoer, ik maak nog wat klussen af, we tanken water en voor we het in de gaten hebben, is het voor Nell weer tijd om de dagelijkse sleur in Nederland weer op te pikken. We drinken nog een laatste bakkie aan boord van de Tristan, nemen afscheid op het vliegveld en staan elkaar weer met vochtige ogen na te kijken. Ik loop op m´n gemak terug, overdenk waar ik in godsnaam mee bezig ben, strijk neer op het terras van de Soggy en zie het KLM toestel overvliegen. Ik maak het doofstommen gebaar van ´ik hou van je´ richting het vliegtuig en heb tegelijkertijd een liedje van Peter Koelewijn in m´n hoofd (en tien kilometer hoog in je vliegmasjien kun je mij al zou je willen niet eens meer zien ....). Ik wacht op J & J, die me met de dinghy komen halen .....................
Zo dat zijn weer negen kantjes en hopelijk kunnen jullie dit nog steeds met genoegen lezen. Deel zes van m´n avonturen begint ook al aardig vorm te krijgen en zal zeer binnenkort op jullie deurmat vallen. Ik sluit af met een hartelijke groet aan iedereen en zoals de zeilers onder elkaar zeggen, ´hou de gepoetste kant boven ..........´

Comments

Popular posts from this blog