Bamba - brief vier

PALMEIRA, ISLA DO SAL - CABO VERDES, 17 nov 1997
ROUSSEAU, DOMINICA - WEST INDIES, 7 jan 1998
POINTE-A-PITRE, GUADELOUPE - FRANSE ANTILLEN, 20 jan 1998
Hallo lui,
Na meer dan twee en een halve maand niets van me gehoord te hebben, hierbij mijn reis-verhaal vervolgt. Ja gelukkig ik leef nog ........ Vanaf deze prachtige plek allereerst jullie allemaal een fantasties en spannend nieuwjaar gewenst. Ook iedereen bedankt voor alle lieve belangstelling via Nell, alle brieven en kaarten de afgelopen maanden en natuurlijk de meegegeven kado-tjes die ik onderweg heb mogen openen. Het vertrek uit Gomera viel niet mee. Het is toch een beetje het vaarwel van de west Europese cultuur en de daarbij behorende ´gemakkelijkheid´. De dingen, mensen, gebruiken en de luxe artikelen zoals je ze altijd gewend bent op loopafstand, zullen er straks niet meer zijn. Ook het niet tegelijkertijd met mij uitvaren van de Belle van Zuylen, door een doorgecorrodeerd uitlaatspruitstuk, temperde het enthousiaste. Maar op elkaar wachten is onbegonnen werk en dus gingen Bamba en de Tristan onder luid gejoel van de achterblijvende Nederlanders op weg naar de Kaap Verden of direct door naar het Caraïbisch gebied. De heersende windrichting zou bepalen welke kant het op zou gaan. In ieder geval had ik eten, drinken, diesel (voor 100 uur) en water genoeg voor een week of vijf. Met Piet heb ik de afspraak om elke dag op de kortegolf even met elkaar te spreken.
De eerste uren vanaf Gomera worden motorend afgelegd, omdat de wind het vertikt te waaien. Gelukkig steekt er tegen de avond een noordoosten windje 5 op, dat de dagen daarna niet meer van kracht en richting zal veranderen. Met een één keer gereefd grootzeil en een uitgeboomde genua loopt het tussen de vijf en zes knopen (+/- 10 km/uur) en kan Arie het allemaal makkelijk bijhouden met sturen. De Tristan loopt ongeveer net zo hard en we houden elkaar de eerste twee dagen in het zicht. Het is geen doen om met twee zeiljachten tegelijk op te varen. Het ene schip loopt wat harder of langzamer, de zelfstuur automaat kan niet exact een bepaalde koers sturen en soms wil je zelf iets anders sturen, om het schip wat rustiger te laten bewegen. Met Luc & Laura daarom afgesproken elkaar twee keer per dag op een bepaald tijdstip via de marifoon op te roepen, voor zolang we binnen elkaars zendbereik zouden zitten.
s´Morgens aan dek na de eerste nacht, ondek ik zeker twintig kamikaze vliegende vissen, die zich kennelijk s´nachts tegen de mast en de opbouw te pletter hebben gevlogen (of is het gezwommen ?). Hele kleintjes van een centimeter of twee, maar ook flinke van 25 centimeter. Ik roep Laura op de marifoon, om te horen of die dingen ook eetbaar zijn. Ja dus. Men knippe de vleugels en de vinnen eraf, haalt de darmen eruit en bakt ze in de olie. Ik begin met de eerste en na het verwijderen van de vleugels lijkt zo´n vliegende vis zo verdomd veel op een sardientje dat ik m´n eetlust direct kwijt ben. In Zuid Portugal op vakantie tien jaar geleden, was het sardientje dé lokale lekkernij, met op elke straathoek een barbeque, waarvan een verschrikkelijke vette vislucht afkwam, die me bijna over m´n nek deed gaan. Dus vanaf dat moment elke morgen de bloederige overblijfselen van de kamikazes maar overboord gegooid.
In de loop van die dag vang ik de eerste Dorade, of in het Nederlands; Goudmakreel. Een lange slanke groen-geel kleurige vis, met een verschrikkelijke enge grote kop. Ik fileer het beest, marineer het vlees en bak hem s´avonds in de olie. Het smaakt voortreffelijk. Oók deze vis heeft, net als een tonijn, zeer compact vlees, waardoor het écht op een normaal stuk rundvlees lijkt.
Ondertussen gaat het zeilen voorspoedig. We lopen tussen de 130 en 140 mijl per dag en pratend met de Tristan, besluiten we om koers te houden op de Kaap Verden, om daar een paar dagen bij te komen om daarna aan de oversteek te beginnen.
Door toedoen van Erik, een zestigjarige Deen die ik ergens op de Canarische eilanden heb ontmoet en die samen met zijn vrouw al eens de wereld is rondgevaren, heb ik nu ook een P&P blik (Pis en Peuken- blik) in de kuip staan. Onder een borrel met deze op sinterklaas lijkende Deen, kwam mijn grootste angst van het alleen zeilen ter sprake : tijdens het overboord pissen in het water vallen en de boot met een rotgang verder te zien zeilen. Eric kijkt me perplex aan en word zelfs een beetje boos. Of ik wel goed bij m´n hoofd ben om overboord te pissen ? Zijn oplossing is simpel; eet een conservenblik leeg, doe daar je behoefte in en flikker de inhoud door één van de loosgaten. Goede raad is duur, dus ik een geschikt blik uitgezocht. Dat valt nog niet mee, want als je een te klein formaat uitkiest, dan .......... Ondertussen ben ik er erg blij mee. Het is erg lekker om gewoon zittend in de kuip, je slurfje in het blik te hangen, je handen om het blik te slaan en langzaam het blik warm te voelen worden. Tevens is het een handige asbak, die voorkomt dat de kuip één grote asbende word.
Iedere morgen eet ik lekker yochurt met cruesli. In één van de zeilbladen stond een tip van een zeezeilende Belg (?), die melk met een theelepeltje verse yochurt een dag laat staan, waardoor de melk automatisch yochurt word. De enige voorwaarde is dat het meer als 24 graden moet zijn. Nou het werkt uitstekend voor een dag of zes, daarna zijn de yochurt bacteriën kennelijk uitgeput en doen ze hun werk niet meer. Gelukkig heb ik koeling, dus ik kan binnen de uiterste verkoopdatum het experiment weer opnieuw opstarten met een bekertje verse yochurt.
Ik hoor van Luc & Laura dat zij aan boord de oorlog hebben moeten verklaren met een hele horde kakkerlakken. Ik ga ook op zoek in luiken, kastjes en onder de vloer en zie er geen één. Kennelijk mazzel, want later hoor ik van diverse kanten dat deze, overigens zeer onschadelijke beestjes, gemeengoed aan boord van de meeste zeiljachten zijn. Afkloppen maar lijkt me.
Na een dag of vier begin ik me stierlijk te vervelen. Je weet niet meer waar je moet gaan zitten of liggen, geen boek kan me meer interesseren en het uitkijken over een lege zee begint ondertussen ook te vervelen. De enigste leuke momenten lijken ondertussen de gesprekken met de Tristan en de Belle, die nog steeds in Gomera op nieuwe onderdelen ligt te wachten. We varen buiten de normale scheepvaartroutes en het is dus onwaarschijnlijk dat we andere schepen tegenkomen. Ik zet de wekker ieder uur en steek dan m´n kop twee seconden uit het luik om uit te kijken naar andere schepen, maar tevergeefs.
Op de middag van de zesde dag op zee, met nog veertig mijl te gaan naar het eiland Sal, krijg ik de Tristan weer in het zicht. Broederlijk achter elkaar, varen we de laatste uren naar de haven, waar we net voor middernacht in het donker het anker laten vallen. Weer een overwinning op mezelf, zes dagen alleen op zee. Zoals met ze afgesproken drinken we nog een borrel op de goede afloop en moet ik zwemmend naar de Tristan. We feliciteren elkaar en nemen er een paar.
De volgende ochtend word ik wakker van geschreeuw vanaf de kade. Het zijn een stel negers, die me duidelijk maken dat ik dichter naar het strand moet ankeren. Het waarom word me een paar uur later pas duidelijk, als een vrachtboot het haventje in vaart en aardig wat ruimte nodig heeft om achteruit tegen de kade aftemeren. De eerste indruk vanaf de boot is pure armoede. Het dorp bestaat uit betonnen, vierkante, ooit witgekalkte huisjes met ramen zonder glas. Er zijn zeer veel kinderen op de been en er is haast geen begroeiïng. We willen de wal op en besluiten tot een deal. Tristan blaast de dingy op en ik gooi mijn buitenboordmotor in de strijd.
De Kaap Verden, ooit ergens in de 17e eeuw door de Portugezen ontdekt, zijn straatarm. Ooit (de naam zegt het al) moet het hier groen en vruchtbaar zijn geweest, maar nu heb ik al met al misschien tien bomen en wat dorre struiken gezien. Toen de Portugezen hier voor het eerst kwamen, waren de eilanden niet bewoond, maar ze zagen brood in het oprichten van plantages en brachten negers uit Afrika hier naar toe om op de landerijen te werken. Ondertussen zijn de Kaap Verden sinds de zeventiger jaren onafhankelijk en moeten ze het zonder Portugese hulp zien te klaren. Er zijn ook geen Portugezen meer op de Kaap Verden, die zijn indertijd allemaal gerepatrieerd naar Portugal (zie ook m´n reisverslag van Portugal). Sal is wat de economie betreft nog het meest goed af, omdat ze de enige luchthaven hebben van alle Kaap Verdische eilanden. In de begin jaren van het vliegen over de oceaan, was Sal een tussenstop voor de Atlantische vluchten van de Zuid Afrikaanse luchtvaartmaatschappij. Dit bracht werkgelegenheid en geld in het la-tje. Ondertussen kunnen de vliegtuigen veel langer vliegen en zijn er hier maar een paar vluchten per week, voornamelijk richting Portugal. Toerisme staat nog in de kinderschoenen, met maar twee hotels in het zuiden van Sal, waar een paar mooie zandstranden zijn. Gezien het zeer goede klimaat s´winters, zal dit wel snel veranderen en zullen de Kaap Verden wel de Canarische eilanden van de toekomst worden. Verder staan de Kaapverdianen bekend om hun zeevarende inslag en worden zeer veel schepen met hun matrozen bevolkt. We komen er diverse tegen, die een aardig woordje Nederlands spreken en gewerkt hebben voor Nederlandse reders.
De eerste wandeling door het dorp geeft echt een indruk van Afrika. Het barst echt van de kinderen, die allemaal redelijk blij aan het spelen en ravotten zijn. De mannen zitten voor hun huizen te dammen of Wharri (spel met steentjes en tien bakjes) te spelen en de vrouwen lopen zeer spannend heupwiegend rond met zware dingen op hun hoofd. Er is ook geen waterleiding en centraal in het dorp is een grote betonnen watertank, waar wederom de vrouwen met grote vaten en andere tonnetjes het benodigde water komen ophalen. Aangezien we nog geen lokaal geld hebben, lopen we drie kilometer landinwaards richting het hoofddorp en worden onderweg hartelijk begroet door iedereen die we tegenkomen. We wisselen geld in het enige hotel en komen erachter dat de economie aan de Amerikaanse dollar is gekoppeld, wat voor ons, gezien de hoge stand van de dollar nogal onvoordelig is. Alles is duur, behalve het eten, zolang je maar lokale gerechten besteld. Ik koop voor 40 US dollar een telefoonkaart en spreek Nell weer, voor het eerst in zeven dagen. Een nieuw dieptepunt, want we hebben elkaar de afgelopen twee jaar nog nooit zolang niet gesproken. De telefoontarieven zijn kennelijk ook niet mis, want behalve ´het gaat goed met me en ik hou van je´ kan ik niet veel vertellen voordat de kaart het voor gezien houd.
We struinen wat door het dorp en bezoeken alle twee de winkeltjes, welke vol gepropt staan met blikvoer, waaronder een opmerkelijke hoeveelheid Nederlandse merken. Allemaal niet te betalen en aangezien ik nog genoeg aan boord heb, word er niets gekocht. Ook verse groenten en fruit zijn haast niet te krijgen en verschrikkelijk prijzig. Op het dorpsplein komen we een verkeers verbods bord tegen dat de lachspieren doet ontwaken; toeterverbod. Een rond bord met rode rand, waarin zo´n ouderwetse toeter met knijpgedeelte staat geschilderd. We worden aangesproken door een goedgeklede man, die redelijk Engels spreekt en worden overgehaald om in het restaurantje van zijn zuster te komen eten. Restaurant blijkt een groot woord, als blijkt dat we op een binnenplaatsje met zes formica tafeltjes en twaalf stoelen moeten eten. Het eten blijkt echter voortreffelijk en de lachende bediening, plus de zeer schone open keuken doen de rest. Gegrilde tonijn en meer patat en rijst dan we opkunnen, plus de zeer schappelijke prijs, zorgen ervoor dat dit de komende dagen onze plek om te eten word.
s´Avonds terug op de boot, worden we opgeschrikt door harde disco dreunen uit een lokaal café langs de haven. Nieuwgierig gaan we eropaf en ontdekken een zeer gezellige sfeer en allemaal uitgelaten dorpsbewoners, van jong tot oud. Ondanks dat we de enigste blanken zijn, worden we hartelijk begroet en als we ons tegoed doen aan het lokale, weinig alcohol bevattende bier, óók nog op onze schouders geslagen. Het disco gedeelte van het café is druk bevoklt en echt stikdonker. Je kan geen hand voor ogen zien, de muziek staat knetterhard en tientallen zwetende lijven staan tegen elkaar op te rijden. Niks voor ons en binnen een paar minuten staan we weer veilig aan de goed verlichte bar, om na nog een paar biertjes lekker te gaan slapen.
Als we een keer over de kade lopen, komt er net een vrachtboot afmeren en word het anders zeer rustige haventerrein een mierenhoop van mensen en auto´s. De vrachtboot is van het type ´twintig jaar geleden in Europa afgekeurd´, hangt met slagzij in het water en heeft deklast aan boord, dat met allerhande zeiltjes en stukken touw bij elkaar word gehouden. Met verwondering kijken we het hele schouwspel een paar uur aan en zien van bananen tot zwaar eiken meubels, die bij ons al 15 jaar niet meer in de mode zijn, van boord worden getakeld. Alles word daarna op alles wat rijd gebonden en afgevoerd. Het komt ons allemaal wat onwaarschijnlijk voor, maar iedereen lacht en is hardstikke blij.
De volgende dag gaan we er met de taxi op uit om diesel te halen. We hebben vanaf de Canaries niet echt veel verstookt, maar we nemen het zekere voor het onzekere en willen met volle tanks en volle jerrycans vertrekken. Terug bij de ankerplek, worden we door twee nette Engels sprekende negers van een jaar of 25 geholpen met het tillen van de kannetjes richting de dingy. We kletsen wat en nemen afscheid. De dag daarop wil Luc de watervoorraad aanvullen met water uit de lokale centrale watertank. Ik raad ze af om het als drinkwater te gaan gebruiken, maar Luc wil het als reserve mee en om te douchen. Bij de kant aangekomen, staat één van de twee negers van gisteravond ons op te wachten en helpt ons met tillen en vullen. Op de terugweg komt de aardige aap uit de mouw. Hij wil met mij mee. Hij heeft gehoord (en waarschijnlijk ook zelf gezien) dat ik alleen ben en denkt dat ik wel wat hulp en gezelschap kan gebruiken. Als ik hem duidelijk maak dat daar geen sprake van kan zijn en alleen wíl varen, valt hij op z´n kniën en sméékt me om hem mee te nemen (You are a good Samaritan, no ? This is your chance to do something really good !). Hier op Sal heeft hij helemaal niets, hij heeft geld genoeg (17 US dollars !?!) en het maakt hem niet uit waarnaartoe als ie hier maar weg is. Hij heeft maar een heel klein plekje aan boord nodig en eten hoeft ie ook niet. De tranen staan in z´n ogen als we de waterkannen in de dingy gooien en naar de boten varen. Ik ben er later nogal ondersteboven van. Het is god verdomme wat, als je als volwassen vent een ander gaat smeken om wat voor je te doen ? Ik probeer het van me af te zetten, maar dat lukt niet helemaal. Ik ben er eigenlijk helemaal klaar mee en wil zo snel mogelijk vertrekken. Diezelfde middag komt er een andere neger op z´n surfplank voorbij drijven en begint een praatje met me. Hij weet twee man die 500 US dollars de man over hebben om met me mee te varen naar het Carieb. Ik poeier hem af en ga de boot gereed maken om morgen te vertrekken.
s´Morgens heel vroeg speer ik snel nog even naar een lokale fruitverkoper, loop gelukkig de smekende neger mis en sla met m´n laatste Kaap Verdische geld nog een grote tros nog groene bananen in, die later op de oceaan maar niet rijp willen worden. Ik deel de helft met Luc en Laura en tegen één uur s´middags varen we de baai uit voor de 2150 mijl naar de overkant.
De eerste dagen gaan als een trein. We hebben echt de passaat te pakken en met een windje vijf tot zes in de kont, maak ik dag gemiddeltes van meer dan 140 mijl. De topdag was 144 mijl in 24 uur (+/- 260 kilometer). Onderweg zit je ongewild toch steeds weer met de gemiddelde snelheid te rekenen en tel je de dagen naar de overkant. Na acht dagen zit ik dik over de helft en een overtocht binnen zestien dagen zou een geweldige prestatie zijn. Natuurlijk reken je jezelf gewoon rijk en valt het altijd weer tegen. Ondertussen zijn Piet en Henny drie dagen voor ons vertrek uit Sal van Gomera richting Barbados vertrokken en kletsen we s´morgens en s´avonds wat over het leven, onze gevoelens, het weer, de wind en onze posities. Behalve m´n eigen positie zet ik ook de positie van de Belle in m´n kaart, want de kans bestaat écht dat we elkaar op een zeker moment tegen komen. Uiteindelijk gebeurd dit niet, doordat Piet in een windstilte terecht komt en anderhalve dag op Perkins power (z´n motor) veel meer mijlen aflegt dan ik op datzelfde moment, een knoop of drie varend bij weinig wind. Piet is onderweg jarig en ik heb hem in Gomera een briefje gegeven dat hij pas op z´n verjaardag mocht openmaken. Hij is een méér dan toffe vent die altijd voor me klaar staat en dat schrijf ik hem ook. Als ik hem op z´n verjaardag spreek, hoor ik dat hij tranen in z´n ogen had bij het lezen.
De tweede middag op zee zie ik wat vreemds op de horizon. ´t lijkt op een één of andere staalconstructie, die recht omhoog in de lucht steekt. Dichterbij gekomen zie ik dat het een drijvende kraan is die word gesleept door een grote zeesleper. Ik roep Luc op en vertel dat ik moet uitwijken voor wel een hele maffe toestand. Gelijk daarop antwoord er iemand anders met de opmerking; ´die maffe toestand die je ziet is de Thomas de Gauwdief, onderweg met deze kraanbak van Vlissingen naar Brazilië´. Ik roep de Thomas de Gauwdief op en we kletsen een half uurtje over van alles en nog wat. Zij zijn in ieder geval erg geinteresseerd naar wat wij op die oceaan doen en hoe we dat allemaal voor elkaar krijgen. Zij gaan met de kraanbak ergens in Brazilië een gestrand schip van het stand afhalen en zijn nog 15 dagen onderweg. Ik meld dat wij bij god niet weten hoelang het nog duurt, omdat het allemaal van de wind afhangt. Tenslotte zeggen we elkaar gedag en wensen elkaar voorspoedige vaart. Verder kom ik onderweg nog twee andere schepen tegen, waarmee ik een gebrekkig woordje wissel. Een Rus en een boot uit Panama.
Iedere dag ben ik weer blij als het donker word. Lekker naar bed. Ik zet ondertussen de wekker niet meer en met m´n ankerlicht aan en de marifoon zachtjes bij, snelt Bamba zelfstandig door de nacht. Als ik afentoe wakker word steek ik m´n hoofd even door het luik om om me heen te kijken of er niet toch een bootje vaart, of ik de goede kant nog op ga en de zeilen nog goed staan, maar verder hoef ik me nergens zorgen over te maken, want er vaart toch niks.
Ik vis onderweg wat en vang twee (gelukkig) kleine tonijnen en twee dorades, die lekker worden opgegeten. Eén van de tonijnen verdwijnt rauw, gemarineerd met ui, knoflook en ketjap, zeer dun gesneden in een salade en ik eet m´n vingers erbij op. Eén vis weet ik niet binnen te halen, als tijdens het naar binnen draaien ineens een geweldige ruk de lijn doet breken. Kijkend achter de boot zie ik een grote kolk en een stuk rugvin onder water verdwijnen. Ze zitten hier dus toch .... Ook Piet ziet later een grote haai achter de boot zwemmen.
Ondertussen begeeft het koelwaterrubber het weer en als ik koude biertjes wil, dan moet toch de motor elke dag een uurtje stroom draaien. Gek op koude biertjes als ik ben, ben ik al met al diverse dagen een keer of vijf een paar uur bezig om met stukken slang, autoband, siliconenkit en een hele bos slangklemmen de motor op gang te houden. Uiteindelijk lukt het aardig en kan ik zelfs de laatste twintig mijl naar Barbados op de motor afleggen.
Piet heeft elke dag via de kortegolf contact met een groepje zendamateurs in Nederland. Ik kan ze haast niet ontvangen en zie ervan af om het te proberen. Tijdens één van de gesprekken met Piet, krijgt hij het heldere idee om één van die lui te vragen om naar het thuisfront te bellen dat alles goed met ons gaat. Dit lukt uiteindelijk en Nell word door Jan-FIP uit Vlissingen voor het moment weer even gerust gesteld.
Na vier dagen ben ik de Tristan s´nachts kwijtgeraakt en kan ik via de marifoon niet meer met ze praten. Zij kunnen wel volgen waar de Belle en Bamba uithangen, omdat ze ons dagelijkse gesprek via hun ontvanger kunnen volgen. Dan na een dag of negen, als ik m´n kop s´nachts weer eens uit het luik steek, zie ik een wit lichtje op de horizon. Ik bedenk me geen moment en roep de Tristan op. Luc antwoord onmiddelijk, want hij had mij net daarvoor ook gezien. We praten bij en zullen elkaar tot Barbados over de marifoon kunnen blijven spreken.
Na tien dagen, met nog zo´n duizend mijl te gaan, heb ik het eigenlijk wel gezien. Ik mis het contact met Nell, heb ondertussen zes boeken uit en begin me mateloos te vervelen. Uit balorigheid ga ik voorop de punt op de preekstoel zitten, met m´n benen over de rand van de boeg en mijmer wat voor me uit. De boot loopt prachtig, met de achteropkomende golven eronderdoor gaand. Afentoe een wat hogere golf, waar Bamba dan vanaf duikt, zodat m´n voeten door het water slepen. Na ongeveer een uur starend naar de horizon, word langzaamaan m´n hoofd helemaal leeg van alle normale gedachten en komen er allerlij nieuwe dingen bij me op. Kennelijk is dit voor mij een soort meditatie en ik moet zeggen, ´t is een lekker gevoel. Ik begrijp nu gelijk ook waarom ze de railing op de boeg van een schip ´de preekstoel´ noemen. Eén van de gedachten die door m´n hoofd speelt blijkt later voor veel hilariteit te zorgen. Zelf verstoken van een lekker potje sex met iemand waarvan je houd, komt bij mij de gedachte op hoe de sex aan boord onder het varen is bij de stellen die onderweg zijn. Ik bedenk zelfs dat dit wel een leuk artikel voor het blad zeilen zou kunnen opleveren, onder de titel; ´enne hoe is het nou?, met de sex onderweg´. De daad bij de gedachte voegend, vraag ik Luc tijdens ons marifoon praatje naar de sex bij hun aan boord en krijg een zeer vaag antwoord. In ieder geval een antwoord waar je alle kanten mee opkunt. Later s´avonds tijdens het kortegolf contact met Piet luisteren Luc en Laura mee, zit er veel storing op de frequentie en kunnen we elkaar maar net verstaan. Regelmatig klinkt het ´negatief - negatief´ na een vraag, ten teken dat het niet is begrepen. Oók Piet vraag ik hoe het met de sex aan boord zit. Piet antwoord dat hij de vraag niet heeft begrepen. Nogmaals probeer ik het en artikuleer zo duidelijk mogelijk. Piet begrijpt het nog steeds niet en ik begin me af te vragen of hij me wel wíl horen en begrijpen. Voor de derde keer probeer ik het met; ´Piet, hoe is het met de Sierra - Echo - X-ray aan boord ?´. Het antwoord dat volgt, doet me van de kaartentafel rollen van het lachen; ´Negatief Bamba, negatief, maar uhhh, Henny zit een trui te breien ............´. Oók op de Tristan schieten de tranen in de ogen van het lachen, zoals ze later zullen vertellen. De weken na aankomst in Barbados, zal de zinsnede ´negatief Bamba, negatief´ onderling nog voor veel grappige momenten zorgen.
Op een zaterdagmiddag, terwijl Bamba voortsukkeld, omdat er weinig wind is, zie ik een mijl of vijf noordelijk de Tristan varen. Ik roep ze op en hoor van Luc dat Laura vers volkorenbrood heeft gebakken en dat het erg goed is gelukt. Mijn laatste verse brood heb ik op Gomera gegeten en het water loopt me in de mond. In een gekke bui, besluit ik om de zeilen naar beneden te halen en naar ze toe te varen. Op een mijl afstand, krijgen ze me in de gaten en op de vraag wat ik nou weer aan het doen ben, antwoord ik dat ik eindelijk weer eens een paar lachende gezichten wil zien en trek heb in een stuk vers brood, in ruil voor een ijskoud biertje voor Luc. We varen samen een tijdje op en schreeuwen en lachen naar elkaar. Het blijft een maf idee, naast elkaar varen midden op de oceaan. Uiteindelijk proberen we naast elkaar varend de bootschappen over te gooien, maar dit blijkt niet zo makkelijk. Ik moet bij het stuurwiel weg en de Tristan vaart op de automaat onder vol zeil. Luc stelt voor dat ik dan maar achterop moet komen varen en dat lukt. Snel gooien we het brood en het biertje over, als op datzelfde moment de Tristan vaart minderd, doordat mijn grootzeil de wind uit hun zeilen haalt. Bamba denderd door en ik hol terug naar het stuur. Een aanvaring is niet te vermijden en met de moed der wanhoop probeerd Luc Bamba af te houden. Met een paar grote knallen haakt mijn boegspriet achter hun zeerailing en windvaan en kan ik Bamba van hun weg sturen. Geschrokken praten we nog even en sturen bij elkaar weg. Godzijdank is er niks met Luc, het had heel erg verkeerd kunnen aflopen. Voortaan zo´n manoevre eerst maar eens op het IJsselmeer oefenen. Een geluk bij een ongeluk, ik eet die avond erg lekker, met Laura´s verse brood, hamburgers van de Aldi en veel, heel veel vette troep.
Nu terugkijkend op de oversteek, het was SAAI, heel erg saai en als het aan mij ligt dan doe ik het nooit meer alleen. Ik heb de indruk dat als je met z´n tweeën bent, je elkaar afentoe als het nodig is een beetje kunt opnaaien en motiveren, terwijl ik meer dan eens gewoon een beetje moe van mezelf werd. Een oceaanoversteek in een notedop ?; nou je hijst de zeilen en gaat vervolgens zoveel dagen zitten wachten tot je er bent ......... Behoudens drie wat mindere dagen met wind en de daarbij behorende sjacharijnige buien (het schiet niet op ......), word je gewoon naar de overkant geblazen. Er is een mooi boek te koop van een Nederlandse zeiler, met de titel ´en de horizon zeilde mee, dag na dag´, eigenlijk zegt dit alles.
Behalve een paar leuke voor wat afwisseling zorgende momenten, zagen mijn dagen op zee er ongeveer zo uit :-
- s´morgens opstaan voor het gesprek met Piet
- rondje buiten, zeilen inspektie en vliegende vissen overboord gooien
- koffie en een yochurtje met cruesli
- nieuwe yochurt maken
- positie in de kaart zetten
- mezelf wassen
- vislijn overboord gooien
- lezen
- geroosterd broodje eten
- lezen
- 4 uur, tijd voor een borrel en lezen
- avondeten (meestal pasta uit een pak, aangevuld met spekkies, tomaten, paprika etc.)
- zonsondergang bekijken
- avond gesprek met Piet
- lezen en naar bed
Als je het zo leest lijkt het verschrikkelijk en dat was het ook. Ook is het qua zeilen een makkie, in principe heb je er geen zak aan te doen. Toch ben ik apetrots dat ik ´t heb geflikt. Eén van de borreluurtjes loopt mede door de verveling een beetje uit de hand, als ik besluit in plaats van een biertje, eens een gin-tonic te proberen. Ze smaken heerlijk en vijf blikjes tonic (10 borrels) verder, val ik zwaar aangeschoten als een blok een uur of twaalf in slaap. Mazzel dat ik hier bijna nergens tegenaan kan varen ........
Uiteindelijk, precies 17 dagen na m´n vertek uit de Kaap Verden, valt in het donker en onder getoeter van de aanwezige boten, het anker in de baai van Bridgetown op Barbados, vlak voor de plaatselijk zeer bekende strandtent ´the Boatyard´. Na het ankeren bedenk ik me ineens om, nu weer in gezelschap, maar wat kleren aan te trekken, de afgelopen drie weken heb ik geen kleren vuil gemaakt en lekker in m´n blote kont rondgelopen. Voldaan en trots, word ik door Piet naar de Tristan geroeid, waar ook Henny zit en word gefeliciteerd met de daarbij behorende drank. Het word wéér een aangename avond. De volgende morgen besluit ik niet varend met Bamba naar de diepwaterhaven te gaan om in te klaren, omdat de Belle van Zuylen behoorlijke schade heeft opgelopen, door de in de haven doorlopende golven, die hun boot een paar keer tegen de kant kwakt. Ik bedenk dat lopend inklaren ook moet kunnen. Ook in de ankerbaai loopt een behoorlijke deining, die een aardige branding op het strand veroorzaakt. Van Piet en Henny had ik al gehoord dat er met regelmaat mensen (waaronder zijzelf en Sjoerd en Lex van de Swalker) met hun dingy koppie onder waren gegaan en drijfnat op het strand waren gespoeld. Sjoerd en Lex zijn bekenden van Nell uit de tijd dat ze achter de bar van het Ankertje in Enkhuizen stond. Hij is een jaar of vijftig en zij een jaar of vijftien jonger. Sjoerd heeft bijna vijfentwintig jaar als schipper op de bruine chartervloot gevaren, de laatste zoveel jaar op z´n zelfgebouwde schip, de Atlantis, een klipper van zo´n 35 meter. De Atlantis is verkocht en ze hebben een stalen zeiljacht van 14 meter gebouwd, waarmee ze de komende vijf jaar rond de wereld willen zeilen.
Gelukkig heb ik met het varen in de branding wat ervaring, van de jaren dat ik met m´n vader vanaf het strand in Castricum ging vissen met een klein visbootje; ´blik op oneindig en volgas het strand op´ is de beste methode. Als ik richting het strand vaar, zijn Sjoerd, Lex en hun zoontje Lasse (anderhalf) ook op weg naar de wal, wachten lang op een gunstige golf, gaan daarna niet hard genoeg, waarna de dingy omslaat en ze gedriën zeiknat op het strand worden gespoeld. Ik kijk nergens naar, geef vol gas en surf prachtig in één keer droog.
De dagen daarna gaan Luc en Laura met een geweldige smak ondersteboven in hun uitgaanstenue, slaan Piet en Henny twee keer vol en diverse anderen maken er ook een leuk schouwspel van. Ik blijf roepen dat je het niet omslaan moet afdwingen en ga daarom sigaretje rokend richting de wal om niet één keer ook maar nat te worden ........... Gelukkig val ik drie weken later in St. Anne van m´n voetstuk, als ik rechtopstaand in de dingy m´n evenwicht verlies en onder luid gejuich achterover te water ga. Gerechtigheid zie ik diverse mensen denken
Richting de douane, loop ik die eerste ochtend dwars door Bridgetown en kijk m´n ogen uit naar alle negers die fantasties swingend over straat lopen, word om de haverklap aangesproken ´Hey mon, how are you doing mon´ en kijk met een raar gevoel naar alle rijkelijk met kerstdingen versierde winkels en warenhuizen. Barbados is een ex-Engelse kolonie, zelfstandig geworden in de zestigerjaren en de kerstsfeer lijkt op die in Londen, met dat verschil dat hier de zon schijnt en het meer dan dertig graden is. Ik weet niet, maar ik kan bij mezelf slecht een kerstgevoel oproepen, zonder het Hollandse koude rotklimaat. Even later kan ik m´n lachen niet meer houden als er ook een zwarte kerstman, compleet met grote bel en een prachtige witte baard op de hoek van de straat staat.
Het inklaren blijkt een aardige, maar zeer ambtelijke molen te zijn, met bezoeken aan de douane, de havenauthoriteit, de dokter en de politie. Aan het eind van het liedje heeft niemand me gevraagd waar m´n boot is, dus heb ik er goed aan gedaan hem niet mee te nemen. Op het haventerrein, geheel in stijl ingericht om de grote stroom Amerikaanse toeristen te ontvangen, die vanaf huizenhoge cruise schepen aanlanden, bevind zich ook een telefoonkantoor en ik koop voor 40 dollar een telefoonkaart en bel Nell, voor ons eerste gesprek in achttien dagen. Gelukkig is ze thuis en ik kan nog net ´hoi, met mij´ uitbrengen, voordat we aan allebij de kanten van de lijn volschieten en stom tegen elkaar gaan zitten janken. Op dat moment realiseer ik me dat het voor Nell allemaal hardstikke spannend en onzeker geweest moet zijn. Ik kijk even om me heen en zie het meisje achter de balie vreemd naar me kijken. Wat wil je, komt er een stoere bruinverbrande kerel een telefoonkaart halen, staat ie twee minuten later te janken ..... We hebben elkaar zoveel te zeggen dat de telefoonkaart het niet bij kan houden en ik gedwongen word om er nog twee te kopen. Honderdtwintig dollar verder breien we er maar een eind aan, het telefoonbudget is ondertussen al lang en breed overschreden.
Terug op het strand, loop ik over het terras van de ´Boatyard´ en word om m´n nek gevlogen door Suzie uit Trinidad en gefeliciteerd met het halen van de overkant. Suzie is getrouwd met de 15 jaar oudere George uit Engeland en ik heb in Las Palmas een paar dagen naast ze gelegen. Suzie trekt me mee naar de aan de bar hangende George en nog voor elf uur s´morgens heb ik het eerste biertje achter m´n kiezen. Het word uiteindelijk een dag om niet te vergeten. De ´Boatyard´ blijkt een kroeg uit duizenden, met een fantastiese sfeer, goede muziek en een leuk gevarieerd publiek van rasta-locals en booterikken. Samen met George, die vier jaar geleden ook alleen de oceaan al een keer was overgestoken, berekenen we dat we tot de maximaal achthonderd mensen op de wereld behoren die alleen zijn overgestoken, waar we trots nog een biertje op nemen. Tegen tweeën begin ik al aardig wazig te worden, als plotseling Lex met een sip gezicht komt aanlopen. Na hun escapades die morgen met het bijbootje, heeft ze ruzie gekregen met Sjoerd, die boos met Lasse terug naar hun schip is geroeid, Lex op het strand achterlatend. Samen maken we er het beste van en kletsen en drinken de rest van de middag weg, tot de zon rond zes uur ondergaat en Lex het aandurft om Sjoerd weer onder ogen te zien. Redelijk aangeschoten drop ik haar op de Swalker, me ondertussen afvragend of dat wel goed gaat allemaal. Ruzie, elkaar de hele dag niet zien en dan met een slok op aan boord komen ........ Gelukkig zie ik ze de volgende morgen weer broederlijk zij aan zij over het strand lopen.
Een avond, na een etentje met Tristan en de Belle, lopen we terug naar de ankerplek en worden zoals normaal weer diverse keren aangesproken door bedelende negers. We raken er al aardig aan gewend en geven niets anders dan een discussie over honderd manieren om op een normale manier geld te verdienen. Tot twee keer aan toe word me iets nageroepen als ´Hey mon, you look like a dude that does not give a shit !!´ Eerlijk is eerlijk, ze hebben wel mensenkennis. Als ik later over een klein muurtje stap richting het strand, flikker ik een anderhalve meter diepe geul in en loop behalve diverse schaafwonden ook een verdraaide knie op, die me de dagen erna redelijk immobiliseerd. Later die avond dans ik nog met Laura, maar de volgende ochtend moet ik halsbrekende toeren uithalen om zonder al te veel pijn uit m´n bed te komen. Eigenlijk heb ik verschrikkelijk geluk gehad, want de volgende dag bij daglicht ziet het gat er afschrikwekkend uit en had ik voor hetzelfde geld van alles kunnen breken. Gaten zijn overigens het verhaal van Bridgetown. Lopend op straat moet je echt je ogen open houden anders verdwijn je zo een gat in. Kennelijk is het ministerie van bestrating falliet en kan het verder niemand wat schelen. Ik loop ondertussen met een rekverband om de verdraaide knie en word nu op straat helemaal door iedereen aangesproken. ´Hey mon, something wrong with your knee, mon ?´.
De dagen die volgen worden doorgebracht met het hinkend verkennen van Barbados, door met de bus de hele dag voor een paar gulden over het eiland scheuren. s´Middags rond ´happy hour´ is de ´Boatyard´ weer aan de beurt en word er heel wat afgeluld en gelachen met de aanwezige oceaan-overstekers. Twee keer per week is er s´avonds life-muziek met zeer swingende bands, waar ook hele hordes locals op af komen. De eerste keer tijdens zo´n dans-avond, kijk ik m´n ogen uit naar de bewegingen van de mannelijke negers. Het swingt zo geweldig, het is haast niet na te vertellen en voor de blanke man zeker niet na te doen. De bewegingen met de heupen, waarmee overduidelijk de geslachtsdaad word droog geoefend, zijn onnavolgbaar. Ik probeer het één keer na te doen, waarna het in m´n rug schiet en ik een uurtje aan de bar moet uitzitten. Ik bedenk nog om dan als compensatie maar in m´n onderbroek te gaan dansen, maar aangezien ik er al weken geeneen aan heb word dat een beetje lastig. Om me heen kijkend vallen de aanwezige ´iets oudere vrouwen´ op, die ook de swingnegers in de gaten hebben en zich uitbundig allemaal laten verleiden door zo´n lekker zwart ding. Daarbij komt natuurlijk nog de (hopelijk spreekwoordelijke) verschrikkelijke lengte van het zwarte geslachtsdeel en de blanke man heeft hier absoluut geen kansen meer. Ik zie een neger met een prachtige kop met rasta haar op een muurtje zitten, zachtjes bewegend op de muziek, met aan iedere kant een dame op leeftijd met net de verkeerde jurk, met iets te veel decolleté naast zich. Hij vind het kennelijk niet erg en al swingend kijkt hij nu eens naar de ene tieten, dan weer naar de andere ....... Tijd om te gaan slapen.
Sjoerd heeft ondertussen na het waterballet met hun dingy z´n buitenboordmotor moeten demonteren, en heeft daarbij een speciaal boutje overboord laten vallen. Samen met Piet, bied ik aan om de duikfles op de rug te binden en naar het boutje op zoek te gaan. s´Avonds zak ik door tijdens het happy hour van 8 tot 11 en de volgende morgen voel ik me niet geheel fris om te gaan duiken, maar goed afspraak is afspraak. Op de Swalker maken we ons, onder nieuwsgierige blikken van Sjoerd (hij kan niet zwemmen en komt niet zo heel graag in het water, laat staan eronder ...) gereed en zakken naar een meter of veertien tot op de bodem. De bodem is zeer onregelmatig en bezaaid met afgebroken stukken koraal. Na twee meter zwemmen komen we al een prachtige grote koraalduivel tegen en eigenlijk kan de duik voor mij al niet meer stuk. Ik kijk Piet aan en die schud z´n hoofd, in de trant van ´dat boutje vinden we nooit´. Nou ben ik een beetje een ´zondagskind´ en vlak voordat de fles leeg is, zie ik wat glimmends liggen en kom triomfantelijk met het boutje boven. We drinken gezellig nog een paar koppen koffie en Sjoerd wil weten wat we voor het opduiken willen hebben. Natuurlijk niets, maar als geste stel ik aan Sjoerd voor om die middag, tijdens (jawel daar heb je hem weer !) het happy hour een rondje te geven.
Die middag zit de hele Hollandse kolonie bij de Boatyard, worden we allemaal aardig aangeschoten, eten vijf borden patat op en op mijn vraag aan Sjoerd hoe het bij hun aan boord met de sex zit onderweg, krijgen we een vijftien minuten durende zeer pornografische beschrijving van hoe dat er bij hun aan toe gaat. Om een kleine indruk te geven; ´en dan zie ik Lex naar m´n pik gluren, die daarop direct reageerd, waarna .......(laat je fantasie de vrije loop)´. Die avond wederom moe, maar zeer voldaan op bed. Het is hier zo´n prachtig en gezellig plekje, dat ik besluit, als ik ooit hier weer terugkom, om alle vrienden en kennissen uit te nodigen, om hier een fantastiese kerst en oud en nieuw te vieren.
De dag voor m´n geplande vertrek naar Martinique, hobbelen ook de Nederlandse-Canadees Cees en z´n vrouw de baai binnen en volgt er een kort weerzien. Zij gaan door naar Venezuela, om daar de boot op de wal te leggen en naar Canada af te reizen om zijn pensioen veilig te stellen.
Van Barbados naar St.Anne op Martinique is het 110 mijl varen, dus ongeveer een 24 uur. Tijdens het uitklaren bij de douane, raak ik in gesprek met een negerin van een jaar of zestig, die kennelijk secretaresse is van de douane mannen. Ze hoort dat ik alleen ben overgestoken en m´n vriendinnetje op Martinique weer zal ontmoeten, waarop ze me de volgende ´wijze´ raad geeft; ´do not let her know you missed her terribly, you hear now honey !´. Affijn, had ik weer wat om over na te denken. Tegen een uur of half drie, licht ik het anker en hijs de zeilen. Het is een mooi lopend windje en het gaat lekker. s´Nachts is het druk met scheepvaart, dus van slapen komt weinig terecht. Tegen zonsopkomst kan ik Grenada in het zuiden, St.Lucia aan bakboord en Martinique voor de boeg zien liggen. Vanuit het oosten zie ik tegelijkertijd een paar dikke buien naderen en weet uit de pilots dat het tussen de eilanden aardig kan spoken. Een half uur later, met nog 15 mijl te gaan, is het zover. Het begint met bakken tegelijk te regenen en plotseling trekt de wind aan tot kracht 8. Zoveel wind heb ik al die tijd nog niet gehad. Hangend aan het stuurwiel, ga ik met de wind schuin in de kont vanaf de golven surfend meer dan negen knopen. Ondanks dat het veel te hard gaat en er eigenlijk wat zeil af moet, vind ik het prachtig en met een glimlach op m´n gezicht speer ik de Caraïbische zee op. Anderhalf uur later valt het anker in de baai van St.Anne en kan ik gaan schrobben en poetsen om Nell, Terry (m´n moeder) en Robbert (m´n broer(tje)) in stijl te ontvangen.
Martinique is, net als Guadeloupe, Frans St.Maarten en St.Barts gewoon een provincie van Frankrijk, met alle gemakken én subsidie van de Europese gemeenschap van dien. Het geeft mij een raar gevoel, te weten dat óók mijn zuurverdiende centjes hier, zo ver van huis, worden besteed aan god mag weten wat voor al dan niet nodige projecten. s´Avonds op de wal is het eerste wat opvalt de volledige gelijkenis met Frankrijk, met als enige verschil de kleur van de mensen. Stokbroodjes van de Boulanger, en de Supermarché vol met goodies die je ook in Frankrijk ziet. Ook op de weg, zijn de verkeersborden, telefoonpalen etc. identiek aan die in Frankrijk. Gewoon een stukje Frankrijk in de tropen dus. In de baai alleen maar Fransen, wat gelukkig in de loop van de volgende twee weken veranderd als er uiteindelijk 5 Nederlandse schepen liggen.
Op Martinique blijkt een taxi-maffia te bestaan, die samen schoftige prijzen vragen voor een taxiritje. Naar het vliegveld en terug (+/- 60 km) een slordige tweehonderd gulden. Om Nell op te halen verzin ik een list en wil een scooter huren voor 60 gulden per dag. Uiteindelijk zeg ik dat plan op het laatste moment vaarwel, omdat het regelmatig verschrikkelijk regent en huur een auto. Op weg naar het vliegveld, word ik toch weer een beetje zenuwachtig. Ik weet wel dat het hardstikke goed zit tussen ons, maar toch is het na meer als twee maanden weer hardstikke spannend. Tegen het glas in de aankomsthal geplakt, zie ik haar als een blond koppie boven de negers uitsteken. Op het moment dat ze mij ook ziet, slaat m´n hart een keertje over. Dertig seconden later drukken we elkaar fijn en kletsen daarna bij op een terrasje met een paar flessen ´Loraine´, het plaatselijk gebrouwen biertje. De dagen daarna word al het ´missen´ meer dan goed gemaakt en hebben we een meer dan goed leven. Ondertussen hebben Piet & Henny de kinderen met aanhang op bezoek en word het een aardige, maar hardstikke leuke drukte. Samen met Piet duik ik een middag op het aanbevolen plekje in de baai, om alvast te kijken of het wat is. Rob komt namelijk ook om hier te duiken. We zakken langs een steile koraal wand naar de zandbodem op twintig meter en ik word stil van de kleurenpracht van het koraal, de sponzen, de zeekomkommers en de duizenden vissen. Weer boven water, kijken Piet en ik elkaar aan en zijn eigenlijk sprakeloos. Het is niet in woorden te vangen, zo mooi vond ik het. Nou moet ik erbij zeggen dat ik tot nu toe alleen in Nederland wat heb gedoken, dus ik ben niet veel gewend. De volgende dag geef ik duikinstructie aan de kinderen van Piet & Henny, Nell en Luc & Laura, waarna iedereen even vanaf het strand in ondiep water met de fles op de rug een rondje zwemt, om het ´duikgevoel´ even te beleven.
Later die week worden we allemaal uit eten gevraagd op de verjaardag van Henny en belanden in een eet- annex danstent aan het strand, omzoomd met palmbomen. Het word een prachtige avond, met lekker eten en maffe bewegingen op de dansvloer. Ondertussen lijken we wel één grote familie.
Na een week lekker met Nell alleen, halen we Terry en Robbert van het vliegveld. Ik heb ze vier maanden niet gezien en ben blij dat ze er zijn, al is het maar voor een week. We brengen de dagen door met zwemmen, luieren, zonnen, borrelen en huren een auto en rijden het eiland in de rondte, bezoeken de prachtige botanische tuin met daarna als hoogtepunt de rit door het hoge noordelijke gedeelte, wat overwoekerd is met tropisch regenwoud. Ook doen we wat aan culturele ontspanning, als we op last van m´n moeder het plaatselijke Paul Gaugain museum bezoeken. Rob en ik doen diverse duiken en zien weer allemaal prachtige dingen onderwater.
Ook doen we een duik in het donker, wat meestal erg spannend is, omdat je alleen maar ziet wat er toevallig in de straal van je duiklamp zwemt. We binden de dingy aan een grote boei en laten ons zakken. Ik laat Rob voorop zwemmen en merk dat hij een rondje zwemt, waardoor we weer bij de aan een grote ketting op de bodem vastgemaakte boei uitkomen. Op het moment dat Rob de zwaarbegroeide en bewegende ketting in z´n lamp ziet, zie ik hem zich rot schrikken en moet inwendig lachen. De duik is verder prachtig, je ziet vissen die zich overdag niet laten zien, er zwemmen veel inktvissen in de rondte en de kreeften die overdag in een hol verstopt zitten, zijn nu op zoek naar voedsel. Op de weg terug naar de boot varen we de dingy nog bijna lek op een boven water uitstekend rif en komen koud maar voldaan terug voor een lekkere door Terry klaargemaakte maaltijd. Een andere bekende duik in de buurt is rond een acht mijl verderop in zee liggende driehonderd meter hoge rots, Diamant Rock genaamd, waar volgens de berichten haaien en andere grote vissen moeten rondzwemmen. We maken met Piet de afspraak dat we er met de Belle heen zullen zeilen. Uiteindelijk gaat iedereen mee en varen we met dertien man uit. Bij de rots gekomen, blijken er hoge golven te staan, waardoor het onmogelijk is om te ankeren. Na overleg besluiten Rob en ik overboord te gaan, naar de rots toe te zwemmen en ons daar te laten zakken. Het is mooi, maar behalve een meter lange Barracuda, zien we geen grote vis. Verder stroomt het onderwater als een gek, waardoor we hard moeten zwemmen om vooruit te komen. Niet bepaald een relaxed duikie. Op de weg terug, worden de wijnflessen ontkurkt, de stokbroden aangesneden en de franse kazen verorberd.
Op dertig december, de verjaardag van Terry, hebben we een ´surprise party´ op het strand georganiseerd. Alle Hollanders zijn uitgenodigd om om vier uur s´middags op het strand een borrel te komen halen. Omzichtig weten we het zo te regelen, dat Terry het dorp in gaat en dat we haar die middag op het strand zullen ontmoeten. Dit geeft Rob, Nell en mijzelf de gelegenheid om drank, eten en ijs te regelen. Het pakt perfekt uit en ze is hardstikke verbaasd met alle aandacht, kado-tjes en een berg gezelligheid. Later die avond eet de familie, samen met Luc & Laura, in het sjiekste restaurant van St.Anne en kunnen we terugkijken op een leuke dag.
Een paar dagen voor oud en nieuw, arriveerd er een andere Nederlandse solozeiler in St.Anne. Hij is een goede kennis van Piet en Henny en heet ook Hennie (ten Dam), afgekort door Piet tot Hennie tD, om niet in de war te raken. Hij vaart een elf meter lange zelfgebouwde Zeehond, een van der Stadt ontwerp, met de naam ´Petawawa´ (Indiaans voor stromend water ofzo). Hennie is wel met een heel byzondere opdracht onderweg, daar hij een urn, met daarin de as van zijn eerder dit jaar door zelfdoding om het leven gekomen vrouw mee aan boord heeft. Het geval wil dat in haar afscheidsbrief een opmerking stond over een lang geleden gemaakte afspraak met Piet en Henny om samen naar het Carieb te zeilen om daar op het strand oud en nieuw te vieren. Ze wilde dat Hennie tD toch ging en haar as maar moest verstrooien in de baai van St.Anne. Tijdens een prachtige zonsondergang op oudejaarsavond, verstrooid Hennie vanaf de boot de as en als een wonder gaat op datzelfde moment drie schepen verder een Zwitser op zijn alphoorn zitten spelen. Toeval bestaat niet, nu weet ik het echt zeker. De volgende dag duiken Hennie en Piet naar twintig meter en zetten daar de urn en een geplastificeerde foto tussen het koraal. Ik vind het een beetje luguber, als je bedenkt dat onherroepelijk andere duikers dit in de toekomst zullen tegenkomen. Voor Hennie betekende dit natuurlijk een afsluiting van een moeilijke periode en hij is s´avonds dan ook echt opgelucht en blij. Hennie is in het dagelijkse leven eigenaar van een luchtballon verhuur bedrijf en natuurlijk wisselen we adressen uit en maak ik vast een afspraak om een keer mee te vliegen. Het lijkt me fantasties namelijk, zweven waarheen de wind je waait, een soort zeilen maar dan in de lucht.
Oudejaarsdag moeten Nell en ik s´middags Robbert en Terry uitzwaaien, die ´vliegend´ het nieuwe jaar zullen ingaan. We drinken met z´n allen koffie op de Belle van Zuylen, compleet met zeer lekkere, door Laura gebakken oliebollen, terwijl Nell op Bamba druk in de weer is met salades voor het oudejaarsavondfeest. Met Nell niet in de buurt, acht ik het de ideale gelegenheid, om iedereen op de hoogte te stellen van een de afgelopen twee jaar zeer gerijpt besluit. Ik ga Nell vanavond om 12 uur, precies twee jaar na onze eerste ontmoeting ten huwelijk vragen. Terry is het meest verrast, maar na enige ogenblikken, wenst ze me van harte succes. Ik heb onderweg een lang gedicht geschreven, dat ik voor wil dragen, maar bij nader inzien bedenk ik dat dat wat erg omslachtig word op het strand in het donker.
Na een rondrit met een huurauto, langs de oostelijke, erg mooie Atlantische kust en een lokale lunch, brengen we Rob en Terry naar het vliegveld en is er weer een moeilijk afscheid. Het was een hardstikke leuke week met z´n allen en het zal een maand of acht duren voor ik ze weerzie. Terug in St.Anne, zijn de voorbereidingen op de schepen van de Hollandse kolonie in volle gang en bellen we om even voor zevenen (5 uur tijdverschil) naar een stel feestvierende vrienden in Enkhuizen en gaan we tegen achten met z´n allen richting palmen omzoomd strand, om samen 1998 in te luiden. Het word een fantastiese avond, ingeluid door een tropische stortbui. Drank en lekker eten in overvloed en gezien ons zeer stategisch gekozen plekje, muziek uit een aangrenzende strandtent. Een paar seconden voor twaalf uur, zonder ik me met Nell af van de rest en met de woorden ´Nell ik wil je absoluut voor altijd houwen (op m´n kniën vallend), wil je alsjeblieft met me trouwen ?´, vraag ik haar ten huwelijk. Snikkend valt ze in m´n armen en kan ze alleen nog maar ja knikken. Met ook de tranen in m´n ogen, schreeuw ik uit dat ze wil en op dat moment gaat er gejuich en gejoel op vanuit de kelen van de aanwezigen. We worden gefeliciteerd en het word de mooiste jaarswisseling van m´n (en hopelijk ons) leven. Diep in de nacht rollen we moe, nat, blij, voldaan en tevreden ons schommelende bed in en doen de nacht van onze ontmoeting in Enkhuizen nog eens ´dunnetjes´ over.
Nieuwjaarsdag word in gepaste rust doorgebracht, een belletje naar m´n moeder met het fantastiese nieuws en de gedachte dat het het vertrek van Nell alweer voor de deur staat. Twee januari huren we weer een auto, neemt Nell afscheid van alle geankerde vrienden en bekenden en rijden we naar het vliegveld, om alvast de bagage in te checken. Op het vliegveld horen we dat door gegoochel van Air France met wat vluchten, Nell niet eerder dan vier uur s´nachts zal vliegen. Kennelijk weer ´onze pech´, we rijden terug naar St.Anne en hebben nog een zeer gezellige avond samen.
Het afscheid is deze keer (we beginnen er kennelijk aan gewend te raken .....) zonder waterlanders, maar in de pikdonkere nacht terugrijdend naar St.Anne, kan ik m´n ogen niet droog houden. Het is nog een verrassing wanneer we elkaar weer zullen zien. Het zal waarschijnlijk St. Maarten, Cuba of Florida worden.
De volgende dag pak ik alles weer zeevast in om richting Dominica te varen. De Belle van Zuylen, Tristan en de Petawawa zijn die morgen óók naar het Noorden vertrokken. Motorend vaar ik, na het anker te hebben opgehaald, de baai uit naar het Noorden, als boem-boem een vreemd geluid begint te maken en er behalve koelwater ineens ook olie door de uitlaat naar buiten komt. Geschrokken zet ik de motor stop, hijs de zeilen en vaar verder. De wind is oostelijk, dus alles naar het noorden is goed bezeild. Ik demonteer het kleppendeksel en zie drie gebroken klepveren. Dat voorspeld niet veel goeds, alhoewel het een voordeel is dat de motor nog liep. Ik roep de Belle van Zuylen op en meld dat ik geen motor meer heb, maar toch van plan ben om door te varen om over twee weken op Guadeloupe te gaan repareren.
Het zeilen gaat als een speer, vlak onder de kust van Martinique met de altijd aanwezige passaat wind van rond de windkracht vijf. Een paar uur later kruis ik tegen de wind de baai van St.Pierre binnen, zoek een niet te druk plekje uit, gooi het anker te water en de zeilen naar beneden. Al met al een perfecte anker manoevre zonder gebruik van de motor. Luc en Henny tD waren me te hulp gekomen en zonder te helpen toch reden voor een anlege-biertje met z´n drieën. Die avond ga ik met Henny de stad in en eten we een zeer goede chinese maaltijd. Die lui zitten net als MacDonalds ook overal. We kletsen wat af over het leven en de liefde en de onbegrepen zelfmoord van z´n vrouw. Moe en voldaan van wéér een harde dag arbeid val ik als een blok in slaap.
De volgende dag is iedereen al vroeg in touw om de dertig mijl naar Rousseau op Dominica te zeilen. We hebben er niets over afgesproken, maar met vier Nederlandse boten op het water word het gewoon een wedstrijdje. Ik zet alle zeilen die ik kan vinden erop en ga ervandoor, om net als alle anderen vlak voor de Noordpunt van Martinique in een totale windstilte terecht te komen. Na een half uurtje drijven, besluit de rest om de motor te starten en vraag ik de Petawawa die het dichtst bij me ligt om een sleepie. Je kunt het haast niet geloven, maar twee honderd meter verder waait het gewoon weer windkracht vijf. De oversteek duurt vier uur, die ik alle zelf stuur om zoveel mogelijk snelheid uit de boot te halen, met als resultaat dat ik de Petawawa en de Tristan dik voorblijf. De Belle is door niemand bij te houden dus geen schande. Bamba en ik zijn natuurlijk dik tevreden met dit resultaat en zeilen blij de baai van Rousseau binnen als de eerste ´boatboys´ zich al melden in hun snelle speedbootjes. Ze bieden aan om voor enige Amerikaanse dollars te helpen met ankeren en doen verder ook van alles met verse groenten en fruit, de was en organiseren tours over het eiland. De boatboy die bij de Belle aanklopt heeft de dag van zijn leven, als Piet voor ons alle vier naast elkaar ankerplekken regelt. De andere boatboys mopperen dat het geen stijl is om Zahir (zo heet de onze) alle business te geven, maar we houden voet bij stuk. Het laatste stuk moet ik door de Petawawa worden gesleept, wat Hennie tD doet opmerken dat hij er dan toch eerder is dan ik (haha). Zahir blijkt een zeer handige zakenman, die behalve boatboy, ook taxichauffeur, tour begeleider, restaurant- en wasserette eigenaar (gerund door z´n moeder) is. We bespreken diezelfde avond nog een programma voor de komende dagen met Zahir en gaan uit eten in één van de strandhotels tegenover de ankerplek. Het lokale biertje heet Kubuli en smaakt ons prima.
De volgende dag eerst naar de douane om in te klaren. In vergelijking met Barbados een fluitje van een cent. Eén formuliertje en 4 dollars later is het gepiept. Daarna met z´n tienen in een busje de bergen in voor een hike (= lastige wandeltocht) naar het zogenaamde ´Boiling Lake´.
Dominica is een ex-Engelse zeer arme kolonie, zonder zandstranden en dus zonder al te veel toerisme. De verhalen van andere zeilers en de geschreven berichten in de diverse pilots voorspellen niet veel goeds. Stelen, roven en konstant lastiggevallen worden schijnt doodnormaal te zijn, maar daar krijgen we dan als het goed is prachtige natuur voor terug.
De eerste morgen, worden we door diverse op surfplanken peddelende boatboys aangesproken of we nog wat nodig hebben. Ze kunnen alles aan boord leveren, van vers fruit tot marihuana ...... Als ik zeg dat ik geen vers fruit eet, gaat de knul er met een ongelovig gezicht, lachend als een speer vandoor. Ik koop m´n fruit wel op de markt, veel leuker en goedkoper.
De tocht naar het Boiling Lake blijkt later die dag inderdaad verschrikkelijk zwaar te zijn. In moeilijk terrein, dwars door het regenwoud, moeten we drie dalen door en evenzovele toppen over. Het constante klimmen en afdalen vergt uiteindelijk veel van onze door het varen luie spieren, maar uiteindelijk bereiken we een vulkanisch dal, de zogenaamde ´Valley of desperation´, waar stoom en zwavel uit de grond opstijgen en verder overal kokende modderpoelen. Door de diverse omhoogkomende stoffen, is het gesteente bont gekleurd en geeft het geheel een gevoel van niet tot deze wereld behorend. Het is fantasties en ik loop er met m´n mond open doorheen. Een half uur lopen verder bereiken we het eigenlijke Boiling Lake, een vulkaankrater van een meter of zeventig doorsnee, gevuld met inderdaad kokend water. Het is de één na grootste waterkokende krater ter wereld, de grootste is ergens in Nieuw Zeeland. Moe maar blij met dit fantastiese gezicht, zitten we een half uur op de rand, voordat we de terug tocht aanvangen. Uiteindelijk iets meer dan zeven uur later, komen we, sommigen meer dood dan levend terug bij de bus en rijden we naar Zahir´s restaurant voor een welverdiende maaltijd en biertjes. Als blijkt dat er zelfgemaakt ijs als toetje is, zijn we er niet meer weg te slaan en nemen er allemaal, tot groot genoegen van mamma Zahir, twee.
De volgende dag doen we rustig aan en laten ons naar Portsmouth in het noorden rijden voor een roeitochtje op de Indian River. Een brakwater rivier, met mangrove bossen op de oevers. Mij valt het tegen, omdat ik in Zuid Amerika veel mooier heb gezien. We belanden met z´n allen in een jungle-café en zakken door op de plaatselijk verkochte ´dynamite´. Een punch van vers vruchtensap, met een scheutje hete saus en afgevuld met een vage drank van 50%. De terugweg kan onze gids uitrusten omdat Wouter (zoon van Piet) en ik allebei roei ervaring hebben en dat met onze zatte koppen graag willen laten zien. Het lukt uiteindelijk aardig en in een vloek en een zucht zitten we in de bus terug naar de boten. Hennie Td heeft ondertussen zijn nieuwe (jaren jongere) liefde Hanneke met de snelboot van Martinique opgepikt en het blijkt een leuke en hardstikke spontane meid te zijn.
Ons derde uitstapje is wederom een wandeltocht door het woud, naar de hoogste waterval van Dominica, de Middleham falls. Na twee uur lopen, bereiken we de waterval en door de aanhoudende regen van de laatste dagen is het een geweld van jewelste. Vanaf een meter of vijftig, stort de watermassa zich naar beneden en horen en zien vergaat je. Binnen drie tellen zijn we allemaal doorweekt en die-hard als ik ben, stel ik voor om onder de waterval te gaan zwemmen. Zahir vind het een prachtig plan en gaat ons voor om de beste plek om het water in te gaan aan te wijzen. Eenmaal in het water is het geweld helemaal niet normaal meer, omdat het vallende water voor een luchtverplaatsing zorgt die met orkaankracht en gevuld met waternevel het dal in blaast. Ik krijg denk ik een aardige indruk van het geweld van een orkaan op zee en besluit het niet te willen meemaken. Ook deze dag word afgesloten met een etentje bij Zahir, waarna we Zahir de rekening voor de afgelopen dagen betalen. Ook is dit mijn afscheid van Piet & Henny, die de volgende morgen de kids terug naar Martinique brengen voor hun vlucht naar huis en daarna naar het zuiden varen. Ik heb wat huisvlijt gedaan en doe ze een Bamba T-shirt kado, met daarop de tekst ´negatief - Bamba - negatief´. Het afscheid valt me zwaar. Ook Piet heeft het er zichtbaar moeilijk mee. We hebben toch de afgelopen vier maanden een hoop lief en leed gedeeld en ik heb het gevoel dat ik er een paar vrienden voor het leven bij heb. We hebben wel besproken dat Nell en ik altijd, waar ook ter wereld, aan boord welkom zijn, om een paar weken mee te varen. Nieuw Zeeland ergens in 1999 lijkt me wel wat.
Hennie en Hanneke vertrekken de dag daarop en samen met Luc & Laura lopen we zelfstandig een laatste tocht naar de ´Sulphur springs´, een uit de vulkaanbodem stromend riviertje, met warm zwavelhoudend water. Het regent die dag pijpestelen en het is een genot om een half uurtje met je blote kont in de rivier te zitten, in water wat zo heet is dat ik het maar net kan verdragen. De volgende dagen verkennen we Rousseau, sloop ik m´n motor uit elkaar en schaken Luc en ik s´avonds tot we het niet leuk meer vinden. Ik heb besloten om met de hele cylinderkop in een tas op Guadeloupe naar een Peugeot garage te gaan en hopelijk kunnen ze me helpen. Samen met de Tristan vertrek ik s´morgens vroeg en word door hun de windstille baai uit gesleept op zoek naar wind. Een mijl of vier uit de kant, op het moment dat het een beetje begint te waaien, gooi ik los, hijs de zeilen, groet een laatste keer en vaar richting Guadeloupe. Luc en Laura gaan terug naar Martinique, om daar volgende week hun ouders te ontmoeten. Een uur later houd de wind het voor gezien en drijf ik stuurloos wat rond. Uiteindelijk gaat het me behoorlijk vervelen en ga ik een tip uitvoeren die ik van Luc heb gekregen. Ik gooi Bambi te water, bind het bootje langszij en hang het buitenboordmotortje erachter. Volgas loop ik anderhalve knoop naar het westen, hopend dat daar wat wind staat. Na een hoop geknoei en gepiel met Bambi, de zeilen en mezelf, ben ik uiteindelijk om één uur s´nachts (16 uur na vertrek !) 15 mijl verder, als het eindelijk goed begint te waaien. Verder gaat het die nacht voorspoedig richting Pointe-à-Pitre, de hoofdstad van Guadeloupe en vaar ik de diverse eilandjes die voor de kust liggen voorbij. Tegen elven de volgende morgen, vaar ik met de wind in de kont de Rivière Salee op, een natuurlijke twee honderd meter brede diepwater rivier, die de twee eilanden waaruit Guadeloupe bestaat, scheid. Het is druk met geankerde bootjes en ik durf niet zeilend dwars door de schepen te varen naar een geschikt plekje, dus helemaal buitenop gooi ik snel het anker overboord en laat de zeilen zakken. Als ik stil lig, blijk ik ook maar nét achter de boeien van de vaargeul te liggen. Hoe dichtbij, blijkt later die dag als een groot zeeschip, op weg naar de diep water haven even verderop, op een meter of twintig langs komt denderen. Eigenlijk zit ik op een standje van de havendienst te wachten, maar er gebeurt niks, dus ik laat het maar zo. De volgende morgen word ik (dat hoopte ik tenminste) uit een angstige droom wakker, en stap uit m´n bed tot m´n enkels in het water. Ik schrik me te barsten en begin als een wilde het water overboord te pompen. Een kwartier later is het ergste water weg en kan ik op zoek naar het lek. Het blijkt de zoutwater kraan van het aanrecht te zijn. De pomp is kennelijk gescheurd of iets dergelijks. Ik draai de afsluiter van de huiddoorvoer dicht en prijs me gelukkig dat het zoiets simpels is. Je staat er normaal niet bij stil, maar het blijft natuurlijk een boot, die vol water kan lopen. Ondertussen begin ik me af te vragen wat er nog meer fout kan gaan. Ik ben en blijf een optimist, maar de vuurdoop heb ik ondertussen wel gehad dacht ik.
Ik ben blij dat ik weer op Franse bodem ben, want hiervandaan kan ik Nell weer relatief goedkoop bellen. Pointe-à-Pitre is een leuke moderne stad, er is een zeer moderne gezellige jachthaven in de buurt en ondertussen ben ik hardstikke leuk geholpen door monteurs van Peugeot, die nieuwe klepveren hebben gemonteerd. De cylinderkop ligt weer aan boord en de komende dagen moet blijken of ´boem-boem´ er nog zin in heeft. Verder heb ik een waslijst met klussen die ik nog moet en/of wil doen en zal me tot de komst van Dick zeker niet vervelen.
Wat me opvalt, nu ik twee Franse en twee ex-Engelse nu onafhankelijke, eilanden heb gezien, zijn absoluut de mensen en hun gedrag. Op de Franse eilanden zie je heel veel gemengde negers, met een lichtere huid en soms ook lichte ogen neger (maakt sommige meisjes onweerstaanbaar mooi overigens) en maar heel zelden echt een diep zwarte. Verder zijn ze over het algemeen gewoon Europees gekleed en voelen ze zich ongetwijfeld gewoon Fransoos. Op Barbados en Dominica daarentegen, zijn het allemaal hele zwarte negers, met een sterk Afrikaans gevoel. De rasta-cultuur zit diep in het bloed en alleen de taal, sommige gebouwen en stad- en straatnamen doen nog aan Engeland denken. Kennelijk namen de Fransen het vroeger niet zo nauw en neukten maar wat in de rondte en was het voor de Engelsen ´not-done´ om je in te laten met een zwarte. Verder blijken de mensen hier gauw te ´verleppen´. Misschien door het warme klimaat. Met verwondering kijk ik soms naar negerinnen van een jaar of veertig, compleet met snor, baard én haar tussen de borsten.
Ik ben benieuwd hoe één en ander op de eilanden meer naar het noorden zit. Daarover horen jullie meer in een volgend reisverslag. Ondertussen krijg ik het hardstikke druk, Dick komt 10 februari voor drie weken, Joop & Joke willen aansluitend naar St.Maarten komen en Nell komt daarna weer. Op deze manier kom ik niet aan reizen toe en heb alleen maar vakantie. Wel erg hè ? OK, rest mij jullie sterkte te wensen in het volgens de wereldomroep koude en natte Nederland. Tot kijk.

Comments

Popular posts from this blog